Ik ben verlegen. En je hoeft me daar niet van te genezen

Verlegenheid vindt haar verlegenheid geen tekortkoming meer. Nu de rest van de wereld nog.

Het kwartje viel definitief op een koude vrijdagavond op het terras van een café in Amsterdam. Ik had afgesproken met een oude studievriendin, een hyperintelligente en gevoelige vrouw die als psycholoog is opgeleid en nu een opleiding tot arts volgt. Uitgeput was ze onder de warmtelampen neergeploft. Logisch, dacht ik, want ze liep sinds kort coschappen en had er een lange dag op zitten. Maar ze was niet zozeer vermoeid door het werk zelf, vertelde ze. Tijdens haar eerste beoordelingsgesprek had ze te horen gekregen dat ze zichzelf „wat meer moet laten zien” bij de specialisten in het ziekenhuis. En dus deed ze vreselijk haar best om zichzelf bij die drukke en gestresste mensen op te dringen, terwijl het haar logischer leek om hen alleen aan te spreken als ze daadwerkelijk iets nuttigs te melden heeft. Het kostte haar bakken met energie om zich te gedragen als iemand die ze niet is.

Ik knikte begrijpend en nam een flinke slok bier. „Laat jezelf wat meer zien…., gádverdamme.” Een vlaag van woede overviel me, gekoppeld aan flashbacks van de keren dat ik een variant op die uitspraak heb gehoord, van familieleden, ouders van vriendinnen, docenten, medestudenten, stagebegeleiders en bazen. Mensen die er zonder uitzondering van overtuigd waren dat ze mij een enorm plezier deden door mij uit mijn schulp te forceren. Mijn vriendin zou er echt geen betere arts van worden door zich bij de hotemetoten aan te prijzen. Als dat soort ‘hulp’ zo misplaatst was bij haar, zo kon ik ineens helder zien, dan gold dat misschien ook voor mij.

Ik ben verlegen zolang ik me kan herinneren – op oude babyfilmpjes is de angstige blik al te herkennen die ik nog steeds in de spiegel zie als ik van een sociale situatie ben weggevlucht. Op de basisschool was het nog geen probleem dat ik Sinterklaas niet durfde aan te kijken, dat ik achteraan in de rij ging staan bij het afzwemmen of dat ik me achter mijn moeder verstopte als er thuis werd aangebeld. Ik had genoeg vriendinnetjes, deed het goed op school, dus dan ben je nog geen probleemgeval. Maar toen ik naar de middelbare school ging, begonnen goedbedoelende volwassenen mij onophoudelijk duidelijk te maken dat ik niet verlegen mag zijn. Ik weet nog goed dat het op de camping niet de bedoeling bleek om urenlang Harry Potter te lezen, in plaats van met leeftijdgenoten in het zwembad te hangen. „Wil je niet met X of Y op pad”, werd er bezorgd gevraagd. Terwijl ik liever las over boekenwurm Hermelien die een toverdrank brouwde om van gedaante te veranderen, dan dat ik ‘doen, durven of de waarheid’ speelde met puisterige medepubers.

Ineens werd het niet meer schattig gevonden om op je lip te bijten en niks te zeggen. Ik moest leren presenteren. Ik moest assertief zijn en voor mezelf opkomen. En als ik dat niet deed, werd ik afgestraft. „Kan je wel praten?”, vroegen medeleerlingen. „Wat ben je stil”, zeiden sommige docenten. Dat stopte niet toen ik op de universiteit zat. Verlegen mensen zijn natuurlijk geen fijn gezelschap op feestjes – ‘Je bent echt zo veel leuker met alcohol op!’ Ze krijgen geen interessante carrière, hebben niet genoeg vrienden, kunnen eigenlijk gewoon niet gelukkig zijn, lijkt de gedachte.

„Wanneer hebben we in godsnaam met elkaar besloten dat verlegenheid moet worden uitgeroeid”, fulmineerde ik tegen die vermoeide vriendin op het terras. „Het is alsof verlegenheid een ernstige ziekte is waarvan je zo snel mogelijk moet genezen.”

Een verlegen persoon roept immers niet om het hardst: ‘kom naar mijn kraampje’

Ik besluit grof geschut in te schakelen en de Denker des Vaderlands om een verklaring te vragen. Dat is Paul van Tongeren, publieksfilosoof en emeritus hoogleraar wijsgerige ethiek. Misschien weet hij waarom verlegenheid op z’n zachtst gezegd niet als een deugd wordt gezien. „Spreek ik met een ervaringsdeskundige?”, vraag ik stotterend nadat hij de telefoon heeft opgenomen. „Het gevoel van verlegenheid is mij niet onbekend”, zegt hij.

Van Tongeren herkent dat verlegenheid negatief wordt beoordeeld, en ziet een oorzaak in de mate waarin de samenleving steeds meer een markt is geworden. „In het onderwijs is het mij sterk opgevallen dat het steeds belangrijker werd om studenten te leren zichzelf te verkopen.” Een gevolg van de neoliberalisering van de samenleving, zegt hij. Er wordt bezuinigd op gemeenschappelijke ruimtes, voorzieningen en diensten, terwijl een bepaalde groep individuen rijker wordt. En daar krijg je een competitiesamenleving van, legt hij uit, waarbinnen verlegenheid als een probleem of een gebrek kan worden gezien. Een verlegen persoon roept immers niet om het hardst: ‘kom naar mijn kraampje’.

Grappig, denk ik. De recente tegenbeweging waarbinnen de introverte mens in een positief daglicht wordt gesteld, past precies binnen dit marktmodel. Nadat in 2012 een TED-talk over ‘The power of introverts’ van voormalig advocaat en inmiddels schrijver en spreker Susan Cain viral was gegaan, zijn er verschillende boeken en artikelen verschenen om de introverte mens een hart onder de riem te steken. En telkens gebeurt dat in termen van nut en dus verkoopbaarheid. ‘De introverte sollicitant heeft ook wat te bieden’ kopte NRC een tijdje terug. Goh, je méént het.

Maar voor de verlegen mens worden zelfs dit soort krukkige rehabilitatiepogingen niet ondernomen. Er wordt juist benadrukt dat een introvert niet per se verlegen is, om introversie van een eventuele negatieve bijklank te ontdoen.

Illustratie Laura Langerak

Introversie ís ook iets anders dan verlegenheid, zegt Michiel Westenberg, hoogleraar ontwikkelingspsychologie aan de Universiteit Leiden. Introversie is een gerichtheid op de binnenwereld, een persoonlijkheidstrek die zich in een samenspel tussen aanleg en omgeving ontwikkelt. Verlegenheid daarentegen is meer een zogeheten temperament, een eigenschap die in hoge mate erfelijk is bepaald. Behavioural inhibition wordt het in de wetenschappelijke literatuur genoemd, ofwel een aangeboren neiging tot geremd gedrag in nieuwe (sociale) situaties. Iets dat al bij zes maanden oude baby’s kan worden gemeten door een piepend robotje op ze af te sturen en te kijken of ze afwerend of juist nieuwsgierig reageren.

Waarom verlegenheid niet wordt gewaardeerd ligt volgens hem voor de hand: gemak. Mensen worden er over het algemeen ongemakkelijk van als iemand stil is, en vinden het makkelijker als de ander begint met praten. Verlegenheid is zeker geen stoornis, benadrukt hij. Het is een variant van een gewone eigenschap die in de populatie „normaal verdeeld” is. De helft van de mensen zou zichzelf eerder verlegen dan spontaan noemen, en 15 procent is echt verlegen.

Die normale verdeling betekent volgens hem dat verlegenheid kennelijk een goede overlevingsstrategie is, die genoeg voordelen kent. „Verlegen mensen lopen in geen zeven sloten tegelijk, ze veroorzaken minder ernstige conflicten, het zijn goede luisteraars en ze werken hard en nauwgezet.” Verlegenheid wordt pas een probleem als je ook een negatief zelfbeeld krijgt en sociale angst ontwikkelt, zegt Westenberg, wat bij ongeveer de helft van de verlegen mensen een keer in hun leven gebeurt. Negatieve reacties van de omgeving spelen daarbij „absoluut een rol”.

Lees ook deze column van Floor Rusman: Verlegen of extravert? Er is iets aan te doen!

Ook ik kreeg die stoornis, op de universiteit, toen de geïnternaliseerde criticus in mij nog strenger werd dan de buitenwereld. In een werkgroep kon ik bijvoorbeeld tegen mezelf zeggen: „Doe eens even normaal. Waarom zou je als een kind rood zitten worden en lopen stotteren. Hoe moeilijk is het nu om deze vraag te stellen? Dit zijn allemaal aardige mensen, het slaat helemaal nergens op dat je dit niet durft. En jezus, hoe moet dat nou als je straks gaat werken. Durf je dan ook niks te zeggen? Als je nu niet over je angstjes heenkomt, gaat het straks helemaal mis met jou.” Kortom, ik fokte mezelf zodanig op, dat ik steeds banger werd, waardoor natuurlijk juist datgene gebeurde waar ik bang voor was. Op het dieptepunt sloeg ik werkgroepen over, durfde ik winkelstraten niet meer in te lopen, en sloot ik mezelf van ellende op in mijn studentenkamer.

Uiteindelijk heeft exposure-therapie, waarbij ik stap voor stap de confrontatie met mijn angst voor de angst aanging, mij van de fobie verlost. Ik begon voorzichtig, met het terugbrengen van een boek naar een docent dat ik al maanden in mijn bezit had. En op het laatst liep ik met rood geschminkte wangen op de Dam waar ik aan verbaasde voorbijgangers vroeg of ze me konden vertellen waar de Dam was.

Maar verlegen, dat ben ik nog steeds. Logisch, volgens Westenberg. Je kunt „de scherpe randjes ervan afhalen”, en bepaalde trucjes leren om het makkelijker te maken voor jezelf, zoals als eerste beginnen met praten in een vergadering. Maar het idee dat je over verlegenheid heen kan groeien is volgens hem „een enorm misverstand”. Een misverstand waardoor ik, en vast velen met mij, me altijd gedwongen heb gevoeld om me spontaner voor te doen dan ik ben.

Tot er ineens een coronacrisis uitbrak. Van het ene op het andere moment waren er geen vergaderingen, geen werkborrels, geen praatjes bij de kassa, geen huisfeestjes, geen babyshowers, geen verjaardagen, geen familiereünies meer. „Het leven is zo saai nu”, loog ik met iedereen mee. Maar wie hield ik voor de gek. Het was heerlijk om ineens controle te hebben over mijn sociale leven, en dat aan mijn behoeftes aan te passen.

Misschien kunnen wij verlegen mensen beter het heft in eigen handen nemen en ons zelfbeeld veranderen voordat de ‘maatschappij’ daar een keertje aan toe is

Nog maar net was het besef ingedaald dat ik me misschien niet aan de wensen van mijn omgeving hoef te conformeren, toen ik op die koude vrijdagmiddag op het terras belandde met die vriendin die ‘zichzelf wat meer moet laten zien’. Het was het laatste duwtje dat ik nodig had om de schaamte over mijn verlegenheid te vervangen door een ander gevoel. Boosheid dus. Dat verlegen mensen zich altijd maar moeten aanpassen. Dat hun wordt verteld dat ze ruimte moeten innemen omdat anderen die anders inpikken. Alsof het hufterige gedrag van anderen jouw verantwoordelijkheid is. Kunnen we dat devies niet omdraaien en zeggen: geef verlegen mensen de ruimte?

Nu snap ik wel dat ik niet gewoon kan vragen of men verlegen mensen a.u.b. anders wil behandelen, aangezien mensen zijn geconditioneerd om de competitie aan te gaan. „Er zit geen magische knop aan de samenleving.”, zegt Paul van Tongeren. De vermarkting van de samenleving is een ontwikkeling van decennia, zegt hij. „Dit hebben we niet vandaag of morgen opgelost.” Als we met z’n allen rijk en gezond oud kunnen worden, gaan we ons vast op onze psychische gesteldheid richten, en nadenken over hoe we de maatschappij anders kunnen inrichten, zei die slimme vriendin van mij optimistisch, na ons derde biertje. Van Tongeren: „Het begint met bewustwording, en daarna kunnen we langzamerhand van koers veranderen, net als met het tegengaan van klimaatverandering.”

Maar daar heb ik dus het geduld niet voor. Misschien kunnen wij verlegen mensen beter het heft in eigen handen nemen en ons zelfbeeld veranderen voordat de ‘maatschappij’ daar een keertje aan toe is. Zoals Cornelis Verhoeven dat deed bijvoorbeeld, een filosoof uit de vorige eeuw die zijn verlegenheid als kwaliteit heeft leren zien, zegt Van Tongeren. „Hij schreef dat verlegenheid een subtiel gevoel is voor de hachelijkheid van menselijke contacten.” Of zoals hoogleraar Michiel Westenberg, die „misschien ook wel bij die vijftien procent verlegen mensen” hoort, en dankzij de wetenschap verlegenheid als iets natuurlijks is gaan zien. „Verlegenheid kan niet iets negatiefs zijn, want het heeft de overleving gediend. Punt. Het is een zeer robuuste eigenschap die ook bij andere dieren voorkomt. Zelfs vogels zijn verlegen.”

Ik zou dan ook willen afsluiten met een bescheiden oproep aan verlegen mensen. Laten we ons verenigen. Misschien niet op een feestje voor verlegen mensen, al lijkt me dat een best interessant experiment. Maar in de gedachte dat we met veel zijn, dat we normaal zijn (we zijn net als vogels!) en dat we ons door niemand hoeven te laten vertellen dat we niet goed genoeg zijn. Dat is in ieder geval precies wat ik tegen mezelf zal vertellen, als ik weer eens in de spiegel staar nadat ik een verplichte borrel ben ontvlucht. Of beter nog: ik laat die borrel schieten, en bel een fijne vriendin op om mee te filosoferen op het terras.