Alsof je werk bepaalt wie je bent, laat staan wat je passie is

Zelfontplooiing Moet werk je passie zijn, vraagt zich af, of kan het ook iets zijn waarmee je je geld verdient en dat je je identiteit daarbuiten bepaalt?

Illustratie Britt Planken

‘Mensen helpen is echt mijn passie!” Aan het woord is de mij door mijn werkgever toegewezen coach. Ik heb zojuist mijn twijfels geuit over de koppeling tussen werk en identiteit. Is die wel zo verstandig? De vraag raakte bij de coach een gevoelige snaar. „Ik zet nu mijn coachpet af en antwoord als Edwin”, had hij zelfs gezegd. Als mensen petten af gaan zetten, is het menens.

Het volgen van je passie en die succesvol te gelde maken, geldt maatschappelijk als het hoogst haalbare. Toch ben ik er niet van overtuigd dat je werk je passie – jakkes, trouwens! – moet zijn en nauw verbonden met je identiteit. Het lijkt me een hachelijke koppeling. Wat nu als je om de een of andere reden je werk niet meer uit kunt voeren? Als je wordt wegbezuinigd of met pensioen gaat?

Het is ook nog eens een geprivilegieerd uitgangspunt: is voor de mensen die onder toeziend oog van trackingsoftware door de distributiecentra van Amazon hollen of die de helpdesk van de Belastingdienst bemannen, hun werk ook hun passie? Maar als je werk níét je passie is, heb je dan een minder authentiek leven geleid?

Het probleem is natuurlijk dat ik er ook nog nooit helemaal van overtuigd ben geraakt dat er géén koppeling bestaat tussen werk en identiteit. Omdat de (financiële) stress die gepaard ging met het freelanceschrijversbestaan me op den duur te gortig werd, besloot ik naast het schrijven iets anders te gaan doen om in mijn levensonderhoud te voorzien. Maar inmiddels is het andersom: ik schrijf soms naast mijn werk in het onderwijs. Dat levert me geregeld het gevoel op dat ik niet doe wat ik eigenlijk zou moeten doen, wat ik eigenlijk het allerliefste doe – en daarmee dat ik niet leef wie ik ben.

Betekent betrokkenheid je werk mee naar huis nemen en er ’s nachts over piekeren?

De moderne westerse mens verwacht alles wat hij vroeger uit verschillende levensdomeinen haalde nu uit twee dingen te halen: relatie en werk, zegt de Belgisch-Amerikaanse psychotherapeut Esther Perel in een interview naar aanleiding van haar podcast How’s work?. Vervulling, zingeving, erkenning, eigenwaarde: het zijn niet de minste zaken die we hopen te vinden in beide. Het is dus ook niet verwonderlijk dat we vaak van baan en partner wisselen. Want met zulke hooggespannen verwachtingen zijn we de architect van onze eigen teleurstelling.

Maar we zijn het niet alleen zelf, die deze hooggespannen verwachtingen hebben. In een recente enquête over werknemerswelzijn die ik in het kader van mijn werk in het onderwijs ontving, stond onder het kopje ‘betrokkenheid’ de stelling: ‘Ik beschouw de problemen van mijn werkgever als mijn eigen problemen.’ Dat doe ik goddank niet. En toch voelde ik me heel even schuldig toen ik het schuifje naar de één (op een schaal van tien) schoof. Wat wordt hier verwacht? Betekent betrokkenheid je werk mee naar huis nemen en er ’s nachts over piekeren?

Universitair hoofddocent sociologie aan de Universiteit van Amsterdam Marguerite van den Berg stelt, met Marx, dat al het werk uitbuiting is: „Mensen die werken, maar niet zelf de productiemiddelen in handen hebben, produceren waarde zonder dat die voor henzelf is”, schrijft ze in haar recente boek Werk is geen oplossing. „Om ons eigen bestaan te garanderen, zouden we niet zo veel en zo hard hoeven werken. Werken doen we dus voor een groot deel helemaal niet voor onze eigen zekerheid.”

Werk vraagt steeds meer van ons: ‘Je baas of opdrachtgever steelt voortdurend energie en tijd van jou’

Wie mensen aanpraat dat ze hun werk zijn en dat passie en een algehele afwezigheid van een negen-tot-vijfmentaliteit (lees: altijd beschikbaar zijn en ‘aan’ staan) deugden zijn, kan hen veel gemakkelijker uitbuiten. In de culturele sector en de journalistiek is het al decennia gebruikelijk om freelancers weinig tot niets te betalen, omdat het werk leuk of inhoudelijk interessant is en omdat je een kans krijgt. „Ik schrijf wekelijks een paar scenario’s voor ze, die gaan dan in een soort ton en als ze er een van mij gebruiken, krijg ik betaald”, vertelde een kennis onlangs over zijn leuke en inhoudelijk interessante werk voor een tv-programma.

Maar of werk nu leuk is of niet, de tijd die je eraan kwijt bent gaat af van de tijd die je kunt besteden aan vrijen met je partner, praten met vrienden, koken voor vrienden, spelen met je kind en nog zo wat van die diepmenselijke bezigheden. Of wat Van den Berg noemt ‘reproductieve arbeid’: zorgtaken, mensen en gemeenschappen maken. Volgens haar zouden we werk dan ook veel minder moeten vereenzelvigen met zelfontplooiing. Als betaald werk niet met zoveel onzekerheid gepaard zou gaan en onze energie niet structureel zou opslokken, zouden we bovendien veel meer gelegenheid hebben om zelfontplooiing in andere gebieden te zoeken – of politiek actief te zijn. Ze roept daarom op tot het terugstelen van eigen tijd van je baas (ga op een terras zitten onder werktijd) en het vormen van een collectief verzet (staken).

Illustratie Britt Planken

‘Wat zijn voor jou belangrijke waarden?”, vraagt de coach. „Ehm, zelfontplooiing…?”, zeg ik aarzelend. „En…”

„En waar gaat het onderwijs over?”, breekt de coach enthousiast in.

„Oh ja!”, zeg ik. Ik bedoelde eigenlijk de mijne, denk ik direct, niet die van anderen.

De coach glundert. De coach wil namelijk niets liever dan mijn werk koppelen aan mijn identiteit (en waarden), ook al heb ik daar zojuist mijn bedenkingen over geuit. Als coach moet je dat waarschijnlijk ook wel willen. De meeste mensen worden in tweede instantie coach: nadat ze met iets anders gestopt zijn en besloten hebben ‘iets met hun passie te doen’. Maar mijn voornaamste overweging bij de stap naar het onderwijs was toch echt financiële zekerheid. Maakt dat mij een mindere werknemer of, erger nog, een minder authentiek persoon? Dat is wel wat de maatschappelijke fetisj met van je passie je werk maken impliceert. Is het niet pervers om neer te kijken op deze motivatie om te werken, terwijl de kosten van onze basale behoeftevoorzieningen – wonen, warmte, eten – de pan uit rijzen?

Als het om werk en economische rechtvaardigheid gaat, zijn we veelal geneigd te kijken naar de verdeling van inkomen en bezit (distributieve rechtvaardigheid). „However what we do in life has at least as much influence on who we become and the quality of our lives, as does what we get”, schrijft de Britse politiek econoom Andrew Sayer in zijn artikel Contributive justice and meaningful work. Sayer is van mening dat we bij rechtvaardigheidsvraagstukken ook moeten kijken naar ‘contributieve rechtvaardigheid’: wat kunnen mensen bijdragen en wat levert het hen op in termen van erkenning en voldoening? Het woord passie komt in het artikel niet één keer voor, maar Sayer breekt wel een lans voor betekenisvol werk. Ons werk, stelt Sayer, heeft hoe je het ook wendt of keert, een grote invloed op onze vaardigheden, ons karakter en ons welzijn. „What we do, is what we become”, schrijft hij zelfs.

Lees ook: Onze identiteit bestaat uit zo veel meer dan een baan

„Aha, dus toch!”, hoor ik de coach al verguld uitroepen. Maar nee. Sayer windt zich in zijn artikel vooral op over de scheidslijn tussen inhoudelijk werk, waarin überhaupt de mogelijkheid van zelfontplooiing bestaat, en gedachteloze, routinematige arbeid, waarin mensen haast niet anders kunnen dan een vroegtijdige hersendood sterven. Die scheidslijn valt vaak samen met die van klasse. Vaardigheden worden in de kiem gesmoord, of ze worden juist ontwikkeld, onder invloed van mogelijkheden. Doordat de mogelijkheid je te ontwikkelen in de functie van schoonmaker kleiner is, is de kans dat je nooit bij beter betaald werk uitkomt groter. Zo versterkt een onrechtvaardige verdeling van inhoudelijke, betekenisvolle taken uiteindelijk sociaal-economische ongelijkheid.

Sayer houdt dus vooral een pleidooi voor het belang van de mogelijkheid tot zelfontplooiing in ieders werk. Want ook als we betaald werk minder belangrijk maken en collectief minder gaan werken, zoals Van den Berg voorstaat, zullen we hoogstwaarschijnlijk iets moeten doen om in ons levensonderhoud te voorzien. Wat beiden duidelijk laten zien, en wat iedere coach eigenlijk zou moeten weten, is dat zelfontplooiing en werk allereerst politieke thema’s zijn en zich niet (louter) ophouden in het domein van persoonlijke zingevingsvraagstukken.

„Werkweigering begint bij het stoppen met je te identificeren met je baas”, schrijft Marguerite van den Berg. Ik zou daaraan willen toevoegen dat we, voor een gezondere relatie met werk, ook zouden moeten stoppen ons zo te identificeren met ons zelf. Er is niet zo veel mis met onze wens ons in ons werk te kunnen ontwikkelen. Het gaat pas mis wanneer we bij gebruik van de term zelfontplooiing te veel zwaarte leggen op dat ‘zelf’.

Ik heb het geluk dat ik me in mijn werk in het onderwijs kan ontwikkelen op vlakken die ik interessant vind en me in die zin voldoening geven en een gelukkiger mens maken, maar die ik niet direct tot de kern van mijn identiteit of persoon zou rekenen. En dat laatste hoeft ook niet. Ik leer bijvoorbeeld over hoe het onderwijsapparaat (dis)functioneert en ik leer coachingsgesprekken voeren met studenten. Wil ik deze zaken op mijn grafzerk: ‘Merel: studentencoach, onderwijsfanaat’? Nee, maar er is in mijn werk iets waartoe ik me op intellectueel niveau kan verhouden en er zijn vaardigheden die ik kan oefenen: mijn capaciteiten worden aangesproken en opgerekt. Daarmee word ik niet per se meer of minder mijzelf. Ik word wel een vaardiger en blijer persoon, dan wanneer mijn werk niets van mij zou vragen.

De geprivilegieerden onder ons, tot wie ik mijzelf zeker reken, zouden zich dus wat minder druk moeten maken om dat zelf en die identiteit en wat meer waardering moeten hebben voor de mogelijkheid die zij hebben tot ontplooiing an sich. Dat werk en passie – nogmaals: brrr – niet samenvallen zou geen reden moeten zijn om ons leven als minder authentiek of geslaagd te beoordelen en een coach te bezoeken. Integendeel. Wie voor haar werk voldoende betaald krijgt en er niet mee samenvalt, kan gemakkelijker gezonde grenzen stellen en buiten het domein van betaald werk vrijelijk op zoek gaan naar vervulling en een invulling van de eigen identiteit.

Dit alles zou overigens kunnen betekenen dat in de toekomst nog meer coaches hun coachpet definitief zullen moeten afzetten, omdat simpelweg niemand hen meer nodig heeft. Mijn tip voor hen: ga een tijdje bij de helpdesk van de Belastingdienst werken en vraag je dan nog eens af of mensen helpen je passie is.