‘Niemand had verwacht dat het verhaal van mijn vertrek uit de chassidische gemeenschap veel lezers zou vinden’, zo begint Exodus van de Amerikaans-Duitse schrijfster Deborah Feldman. Toen in 2012 haar autobiografie Unorthodox: The Scandalous Rejection of My Hasidic Roots een onverwachte bestseller werd, kwam dat voor haar Amerikaanse uitgever Penguin Random House als een verrassing. „Ineens realiseerden ze zich dat mijn persoonlijke verhaal – meisje gevlucht uit religieuze sekte – toch aantrekkelijk was voor een groot publiek”, vertelt Feldman, die voor de promotie van haar tweede boek Exodus in Nederland is.
Haar uitgever wilde snel een vervolg op Unorthodox en drong er bij haar op aan dat ze nog een autobiografisch boek zou schrijven waarin ze zou beschrijven hoe ze, eenmaal gevlucht uit de ultra-orthodoxe wijk in Williamsburg in Brooklyn, nu eindelijk ‘een echte Amerikaan’ was worden. „Ik moest de American Dream vertegenwoordigen. Het idee was dat mijn verhaal anders niet zou aanslaan bij lezers uit de Midwest. Ik probeerde aan die wens te voldoen, maar ik was opgegroeid in een achttiende-eeuwse Europese sjtetl, ik kon helemaal niet aarden in het hedonistische Amerika, uiteindelijk week ik ook uit naar Europa.”
Het manuscript dat Feldman bij haar uitgever inleverde, en dat in 2014 werd gepubliceerd, was dus niet het verhaal dat ze echt had willen vertellen. Inmiddels, na vele vertalingen van haar eerste boek en het wereldwijde succes in 2020 van de Netflix-serie Unorthodox, heeft Feldman een nieuwe versie van Exodus geschreven waar ze wél achter staat. Volgens haar bewijst het dat specifieke ‘slachtoffer-verhalen’ wel degelijk een universele waarde kunnen hebben die klasse, identiteit en taal overstijgen. Reden waarom volgens haar de Netflix-miniserie ook een onverwachte hit werd. „We hebben die serie met een kleine groep ontwikkeld in een periode dat Netflix in Europa nog met geld smeet. Zo’n alternatief verhaal, geheel gesproken in het Jiddisch, zou volgens Netflix kunstzinnig overkomen. Maar ze staken helemaal geen energie in het project.”
‘Dat wat ons gelukkig maakt, wordt bepaald door de verhalen in ons hoofd, dat heb ik wel geleerd na jaren therapie’
Toen de serie vorig jaar werd uitgezonden was dat tijdens een periode dat festivals en screenings door de lockdown waren geannuleerd. „Toch werd het een wereldwijd succes. Dat was puur te danken aan het publiek, niemand anders heeft daar invloed op uitgeoefend. Voor mij levert dat het bewijs dat lokale of regionale verhalen steeds meer een universele waarde hebben.”
Uitgevers of producenten hebben het volgens haar mis als ze denken dat alleen het ‘juiste’ verhaal met het ‘juiste imago’ bij het grote publiek aanslaat. In Exodus schrijft ze dan ook uitvoerig over haar eigen ervaring nadat zij, na een gedwongen huwelijk op haar zeventiende en de geboorte van haar zoon twee jaar later, op haar 23ste de Satmar-gemeenschap verliet. In tegenstelling tot Esty, die in de Netflix-serie direct vanuit Brooklyn naar Berlijn vlucht, kwam Feldman pas na vele omzwervingen terecht in de Duitse hoofdstad waar ze nu al jaren woont. In haar boek beschrijft ze hoe ze, na een lange strijd, voogdijschap over haar zoon kreeg en hoe hevig het isolement was waarin ze terechtkwam. Ook schrijft ze over de belangrijke rol die haar grootmoeder Bobie – die haar opvoedde nadat haar moeder na een mislukt huwelijk uit de gemeenschap was verstoten – speelde in het vinden van een nieuwe identiteit.
Binnen de Satmar-gemeenschap had u geen enkele controle over uw leven. Contact met de buitenwereld was verboden. Boeken las u stiekem. Hoe was dat?
„Vreselijk. Er was altijd iemand die definieerde wie ik was of hoe ik me moest gedragen. En wat mensen mij over mijzelf vertelden was erg pijnlijk, het was vervreemdend en onderdrukkend. Schrijven werd voor mij een poging om controle te krijgen, om de pijn weg te nemen en zo voor het eerst mijn eigen waarheid te creëren. Tijdens het schrijven van Exodus voelde het alsof ik mijzelf langzamerhand het leven inschreef en daarmee, voor het eerst, zelf tot leven kwam.”
U bent opgevoed met het idee dat u zich altijd schuldig moest voelen. Zo zei uw grootmoeder dat God de andere volken alleen op aarde heeft gezet om het Joodse volk te vervolgen. En als meisje had u al angstdromen dat u met uw grootmoeder in de rij bij Auschwitz staat. Bent u gaan schrijven om van dat trauma af te komen?
„Ik zou het iets anders willen verwoorden. Dat wat ons gelukkig maakt, wordt bepaald door de verhalen in ons hoofd, dat heb ik inmiddels wel geleerd na jaren therapie. Het zijn verhalen die we zelf creëren en waar we meestal geen controle over hebben, ze worden bepaald door de samenleving en door familie en vrienden. Door middel van therapie kunnen we leren dat traumatische verleden in een ander licht te gaan zien. Daarmee bedoel ik niet dat je moet ontkennen wat er is gebeurd maar dat je een taal en context ontwikkelt die het trauma draaglijk maken.”
U heeft onder meer uw vrijheid weten te vinden door terug te gaan naar Kántorjánosi, het Hongaarse dorp waar uw grootmoeder is opgegroeid.
„De eerste jaren na mijn vertrek uit Williamsburg, alleen in Manhattan, waren eenzaam en angstig. Ik wist niet of ik fysiek en geestelijk wel zou overleven. In die tijd dacht ik veel aan mijn grootmoeder, niet alleen omdat zij me heeft opgevoed, ze was ook mijn voorbeeld. Ze heeft Auschwitz en Bergen-Belsen overleefd en is daarna in Amerika een nieuw leven begonnen. Ineens bevond ik me ook in ballingschap, daardoor voelde ik me steeds meer verbonden met haar.”
U wist eigenlijk maar weinig over het verleden van uw grootmoeder.
„Over haar leven heeft ze me toen ik jong was slechts stukjes verteld. Eigenlijk was ze een soort schim. Na mijn vertrek uit de chassidische gemeenschap kon ik op onderzoek uitgaan. Ik had een map met documenten en foto’s van haar bewaard, zo kon ik beginnen haar levensverhaal bijeen te brengen. Ik had het gevoel dat als ik zou kunnen achterhalen wie zij was, ik eveneens een nieuwe weg kon opgaan.”
In Kántorjánosi vond u de oude woning van uw grootmoeder terug. Ook werd u in contact gebracht met de enige Joodse vrouw die nog in het dorp woont.
„Ja, zij had tijdens de oorlog ondergedoken gezeten maar ze kon zich mijn oma niet meer herinneren. Ik vroeg haar op een gegeven moment of ze op vrijdagavond nog steeds kaarsen aanstak en challes bakte. Ze zei van wel, maar vertelde dat haar eigen kinderen niets van haar Joodse tradities hadden overgenomen. Het contact met haar erfgoed was al verdwenen terwijl ze altijd op dezelfde plek was blijven wonen. En daar was ik, die juist dankzij de catastrofe die mijn grootmoeder was overkomen nu eindelijk in contact stond met mijn eigen afkomst en verleden.”
Dus zo’n traumatisch verleden is niet alleen maar negatief?
„De ultra-orthodoxe Joden idealiseren nog altijd het leven van de vooroorlogse sjtetl, maar ze hebben een totaal onrealistische voorstelling van hoe dat destijds was. De religie moet troost bieden maar ik zie het als een manier om het trauma voort te laten duren. De Joods-orthodoxe wereld probeert het verleden niet te verwerken, ze blijft er eerder aan vastklampen.”
U noemt de herinnering aan Auschwitz ‘noch een exclusief Joodse, noch een exclusief Duitse aangelegenheid’. De herinnering aan de Holocaust biedt volgens u de gelegenheid om na te denken over onze gedeelde kwetsbaarheid.
„Dat geldt zeker voor mijn generatie. Wij zijn nog steeds verbonden met de slachtoffers en daders van de Tweede Wereldoorlog, maar niet op dezelfde manier als onze ouders. De wrede daden uit die periode zijn voor ons een abstract gegeven geworden, iets dat we in onze tijd een plek moeten geven. Zowel de kleinkinderen van de slachtoffers als de daders hebben daarin een taak. We kunnen niet, in navolging van de eerste generatie, de pijn in ons eentje blijven dragen. Ik zie het als een gemeenschappelijke taak om te leren van de fouten uit de twintigste eeuw. Wat voor een wereld willen we nu opbouwen? Hoe willen we elkaar behandelen?”
En dat lukt?
„Ik heb het gevoel dat we in Berlijn aardig op weg zijn. Er is sprake van een levendige, intellectuele gemeenschap waar mensen openlijk met elkaar discussiëren en een oprechte interesse in elkaar tonen. Onder mijn vrienden bevinden zich veel mensen die verlies en verdriet hebben meegemaakt, dat zijn zowel Joden als Palestijnen en Duitsers. We zien elkaar niet als vijanden, maar geven elkaar de ruimte om individuele ervaringen uit te wisselen zonder elkaar op te leggen hoe die ervaringen gedeeld moeten worden.”
Hoe bedoelt u dat?
„In het publieke debat gelden nog altijd regels als het gaat over het delen van trauma’s uit het verleden. Palestijnen in Duitsland wordt het vaak niet toegestaan om ook een verhaal te hebben, over wat hun voorouders is overkomen of wat hun familie heeft moeten doorstaan. Ik vind dat pervers, alsof de Palestijnen aan de Duitsers moeten bewijzen dat ze even goed zijn als de Duitsers in hun poging om het verleden recht te trekken. Zo wordt een echte discussie dus niet gevoerd. In mijn sociale kringen doen we dat wel, we praten vanuit vertrouwen met elkaar met als doel om vooruitgang en begrip te boeken.”
Hoe doen jullie dat dan?
„We maken geen onderscheid in verlies op basis van onze culturele achtergrond. Verlies is verlies. Ik ben gevoelig voor het verlies van mijn grootouders, dus word ik geraakt door soortgelijke verhalen van anderen. Je kunt het eigen verlies ook niet boven dat van een ander stellen. Pijn wordt door iedereen op dezelfde manier ervaren. De incidenten die deze pijn veroorzaken kunnen objectief van elkaar verschillen, maar als die pijn eenmaal door twee generaties is gefilterd, wordt het een universele ervaring van leed en trauma.”
Aan het eind van het boek schrijft u dat u zich ook kan inleven in de agressor.
„Empathie werkt bevrijdend. Het stelt je in staat je te identificeren met andere mensen en hun omstandigheden. Het is beperkend om vast blijven zitten in je eigen verhaal.”
U maakte deel uit van de eerste golf die uit de Satmar-gemeenschap vertrok. Inmiddels zijn dat er duizenden. Heeft uw boek daar invloed op gehad?
„Ik denk Unorthodox wel iets heeft losgemaakt. Maar het is vooral de technologische revolutie die de muren van de gemeenschap poreus heeft gemaakt. Het is voor mensen binnen de orthodoxe gemeenschap nu veel gemakkelijker om contact met de buitenwereld te leggen. Voorheen was het moeilijk om toegang te krijgen tot boeken, foto’s of cd’s maar sinds de smartphone kan niemand over je schouder meekijken wat je aan het googelen bent. De rabbi’s hebben wel geprobeerd het gebruik ervan te verbieden, maar dat bleek onmogelijk.”
Wat is het gevolg?
„De ultra-orthodoxe gemeenschap is nog extremistischer geworden. Mensen die voorheen nog in de marges van de gemeenschap een plekje hadden, worden er nu actief uit geduwd. Men wil een bepaald soort persoon en gedrag. Tegenspraak is onmogelijk.”
Bent u inmiddels in staat om ook over andere dingen dan uw eigen verleden te schrijven?
„Sinds twee jaar ben ik bezig met een roman. Ik hoef niet meer over mezelf te schrijven, dat deel is afgerond. Mijn eerdere paniek over de vraag ‘wie ga ik zijn?’ is verdwenen. Ik voel mij heel.”