Het was de blik die haar verontrustte. Iets met de ogen. Lusteloos, ongelukkig – misschien zelfs bang? Yvonne Keuls deed eens mee met een lesprogramma waarin schrijvers voor schoolklassen vertelden over hun vak. Ze had vaker voor een klas gestaan, ervaring genoeg, maar leerlingen zoals die ochtend kreeg ze niet eerder tegenover zich. Het waren de vroege jaren ’70, er leek iets, ja, veranderd. Drugs hadden hun weg de maatschappij in geklauwd, er zwierven kinderen over straat en opvanghuizen voor jongeren bestonden nog niet. En dan nu, deze leerlingen, ze leken op niets wat ze zei te reageren.
„Jongens”, vroeg Keuls, „wat ís er toch met jullie?”
Geen antwoord.
In een opwelling greep ze een krijtje en kraste haar telefoonnummer op het schoolbord. Ze zei: „Ik ben Yvonne. Als je in de problemen komt: bel me maar.”
Stilte, weer.
Toen ze later die dag thuiskwam, trof ze haar dochters verbijsterd aan. „Mam, wat heb je in godsnaam gedaan? Wie zíjn al die lijpo’s?” De telefoon bleek nog geen moment te zijn gestopt met rinkelen.
Keuls nam de telefoontjes aan en kreeg zo, in haar eigen huiskamer, de verdrietigste verhalen te horen, een vivisectie van de problemen van die tijd. ‘Ik kan niet meer naar huis.’ ‘Mijn vader slaat me.’ ‘Ik wil van de drugs af.’ Dit waren jongeren die dachten dat ze nergens terecht konden. Dat niemand op de wereld zou opkomen voor hun belangen. Dat ze er alleen voor stonden.
Het verontrustende gevoel dat Keuls voor de klas had gekregen, werd bevestigd. Deze kinderen, begreep ze, hadden méér nodig dan een goed gesprek.
Dus besloot de schrijver, radicaal, te stoppen met schrijven. Yvonne Keuls werd hulpverlener. Ze opende met een aantal gelijkgestemden in 1973 het eerste opvanghuis voor jongeren in Den Haag. „Een plek waar ze konden binnenlopen zonder dat ze hoefden te vertellen wie ze waren, waar ze vandaan kwamen, wat er met ze moest gebeuren. Dat kwam later allemaal wel. Gewoon eerst: warm eten, schone kleren, een bed. Zoiets bestond gewoon nog niet.”
Nu, vijftig jaar later, zit Yvonne Keuls in dezelfde Haagse woonkamer waar ze dit besluit ooit nam. „Ik wist het zo zeker toen: dit was wat ik moest doen met mijn leven.” Komende maand wordt Keuls negentig jaar oud, afgelopen week verscheen Gemmetje Victoria, haar jongste boek. Het is een roman die zich gedeeltelijk afspeelt in dat opvanghuis en die, zo zegt ze zelf, „helemaal waar” is.
Dus de Gemmetje van de titel…
„Is echt, ja. Was echt. Haar rossige haar, die groenbruine ogen, ik zie haar nog zo voor me. Ze was een jaar of zeventien toen ze de opvang kwam binnenlopen, maar ze had al een heel leven achter zich. Pleeggezinnen, instellingen, misbruik. Ze was woedend op de maatschappij die ik in haar ogen ook vertegenwoordigde. Ze schreeuwde toen ze me zag en gooide een paar schoenen naar mijn hoofd. Ik hield gelijk van haar.”
Het boek volgt Gemmetje Victoria, vanaf die eerste ontmoeting, tijdens een leven dat zich uiterst tragisch ontvouwt, maar door Keuls wrang-komisch en vol levenslust is opgetekend. „Ze had een ongelooflijke aantrekkingskracht op iedereen”, zegt Keuls. „Onweerstaanbaar. Aan de ene kant was haar werkelijkheid hartverscheurend gruwelijk, maar aan de andere kant had ze zoveel humor en een ongekend vermogen om, ondanks die werkelijkheid, haar leven voort te zetten. Tot het niet meer ging. Ik ben Gemmetje bij me blijven dragen, ze zit altijd vlak onder de oppervlakte. Dat moest er een keer uitkomen. Wist zij ook, trouwens, het was een van de eerste dingen die ze tegen mij zei: jij gaat ooit een boek over mij schrijven.”
Dat heeft dus nog zo’n vijftig jaar geduurd. Was dat omdat ze in uw leven kwam juist nadat u had besloten om te stoppen met schrijven?
„Ik was op een punt gekomen van: tot hier en niet verder. Ik had net enorm veel succes gehad met een televisiebewerking van Louis Couperus’ De boeken der kleine zielen. Er waren twee televisiezenders toen, half Nederland heeft die serie gezien. Daarna trok werkelijk iedereen aan me. Ze zeiden: succes hebben met die ouwe Couperus, iemand die dat kan…”
Die kan alles
„Zo dom zijn mensen, hè.’ Ze barst in lachen uit. „En ik zei tegen alles nee.”
Maar waarom?
„Jarenlang was ik uitsluitend bezig geweest met papieren mensen, met personages. Dat wilde ik niet langer. Ik wilde me met échte mensen bezighouden, met echte problemen en echte levens. Zoals Gemmetje.”
Een jaar lang beheerste het opvanghuis Keuls’ leven. De kinderen arriveerden met tientallen, honderden, het huis barstte uit zijn voegen. Maar de frustratie groeide ook. Over de ernst van de problemen die ze zag: verslaving, depressie, misbruik. „In dat ene jaar tijd hebben we twaalf zelfmoordpogingen gehad, ongeveer een per maand. Ze slaagden gelukkig niet allemaal, maar ik heb meerdere malen in de nacht een lichaam moeten aantreffen.” Over het falen van de instanties die zouden moeten helpen, maar dat in veel gevallen nalieten: „Het draaide bij hen gewoon niet om het welzijn van het kind. Zoals Gemmetje, die niet wist wie haar moeder was en een diep verlangen had om dat te weten te komen. Jeugdzorg wist dat wel, maar die weigerde dat met haar te delen. Dat is toch onbegrijpelijk?” Ze houdt haar handen in de lucht. „We zijn het pas jaren later te weten gekomen. Toen was haar moeder al dood.”
Na een jaar was het geld op. Failliet. Het tehuis in de Scheveningse duinen moest dicht. De meeste kinderen kwamen opnieuw op straat te staan, Gemmetje ging wonen bij een non. „Gem rookte en blowde continu, dat kon niet bij mij thuis, vanwege mijn eigen dochters.” Toch bleef ze kind aan huis, al verdween ze ook weer perioden van de radar.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/02/data25009212-65efcf.jpg)
En uw nieuwgevonden roeping?
„Ik was de hulpverlening ingegaan om iets te veranderen, maar ik begreep dat ik dat nooit met mijn blote handen zou kunnen. Het was rond die tijd dat ik een interview las met Aleksandr Solzjenitsyn, de Russische schrijver die de Nobelprijs heeft gewonnen. Hij zei zoiets als: het is de taak van de schrijver om de wereld te verbeteren, niet met zijn handen, maar door te signaleren en zuiver te informeren, dan zouden deskundigen daarmee iets kunnen doen. Hij heeft gelijk, dacht ik, zó moet ik het gaan doen.”
De wereld van de echte mensen is zich dus gaan vermengen met die van het papier?
„Ze schoven over elkaar heen. Schrijvend kon ik meer bereiken dan als hulpverlener.”
Dus schrijven ging ze, toch, weer doen. Boeken, toneelstukken, hoorspelen over wie ze zag, wat ze meemaakte, alle ellende en schoonheid die ze tegenkwam in de wereld van de jongerenproblematiek. „Signaleren en informeren”, zegt Keuls. Ze signaleert verhalen vol misbruik, geweld en verdriet, maar ook een wereld bevolkt door vindingrijke, grappige en inspirerende hoofdpersonen. Humor werd een handelsmerk. Keuls noemt ze haar ‘sociale romans’: fictie, maar toch ook niet.
Op basis van haar dagboekaantekeningen schreef ze in 1977 Jan Rap en z’n maat, dat zich afspeelt in het opvanghuis. Het werd verfilmd en Keuls bewerkte haar boek zelf tot een internationaal opgevoerd toneelstuk. Haar grootste succes beleefde Yvonne Keuls enkele jaren later met Het verrotte leven van Floortje Bloem (1982), een roman over een heroïneverslaafde tiener die in de prostitutie belandt. „Eigenlijk ging dat boek ook over loverboys, avant la lettre, niemand kende die term nog. Ik waarschuwde daar veertig jaar geleden al voor, maar toen werd ik uitgelachen.”
Vorig jaar werd dat boek bekroond met de eerste Peter van Straaten Psychologieprijs van de Universiteit Leiden. „Floortje Bloem is nu veertig jaar oud”, zegt Keuls, „dat ik daar nu nog zo’n prijs voor krijg, toont voor mij aan dat de problemen die ik daarin beschrijf, nog altijd de problemen van nu zijn. Dat geldt helaas voor zo’n beetje al mijn boeken.”
Denkt u dat als Gemmetje Victoria nu had geleefd en in dezelfde omstandigheden was terechtgekomen, dat het dan anders met haar zou zijn afgelopen?
Keuls denkt even na en zucht dan. „Nee, dat denk ik niet. Op dit moment zwermen er soms veertig hulpverleners om één kind heen, casemanagers noem je die dan – en die kinderen hun verhaal maar vertellen aan die mensen, steeds weer opnieuw. Denk je dat ze daar nog zin in hebben? Dat ze hen nog vertrouwen? Al die instanties beseffen nog steeds niet dat je naar kinderen moet luisteren. Als ze dat wel deden, zouden ook zij erachter komen dat je met alleen papieren mensen, met dossiers, niet verder komt. Dat was toen zo, met Gemmetje, en ik denk dat het nóg zo is.”
U denkt niet dat het beter geworden is?
„Nee. Ik denk dat er nauwelijks iets is veranderd.”
Dat is toch een vreselijke conclusie om te trekken?
„Dat is het ook. Daarom moest ik dit boek schrijven. Met Gemmetje Victoria wilde ik het failliet van de jeugdzorg in Nederland laten zien aan de hand van één leven. Ik hoop dat ze dit boek lezen, daar, en zich helemaal kapot schamen.”
Waarom kwam er na al die jaren dit boek?
„Ik weet de datum nog. 24 oktober 2020. Corona, al mijn lezingen en voorstellingen waren afgezegd. Ik had ineens alle tijd. Op 24 oktober ben ik opgestaan, achter mijn computer gaan zitten en als een gek gaan schrijven. Ik zei tegen mezelf: nu kom je er niet meer onderuit, je bent bijna negentig. Wat denk je eigenlijk, dat je honderdtien wordt? Je moet het nú doen. Je bent helder. Je weet alles nog. En echt, ik weet ook alles nog.”
Gemmetje heeft altijd gezegd dat u dit boek zou schrijven. Ze leeft niet meer, maar met de verschijning van dit boek heeft ze dus postuum gelijk gekregen?
„Ze heeft gelijk gekregen. En het mooie is: door dit boek te schrijven heb ik haar toch weer op een andere manier leren kennen. Dingen waar ik destijds niet zo lang bij had stilgestaan, ben ik nu ineens glashelder gaan zien. Hoe grappig ze was, bijvoorbeeld, maar ook hoe bang. Zo bang. Ze voelde zich in de jeugdgevangenis nog het veiligst, puur omdat daar de deur van haar kamer op slot kon. Wat dat eigenlijk betekent, als een kind dat zegt, besef ik nu pas. Ik heb haar nu eindelijk helemaal kunnen ontleden.”