Jeroen Delmee is een van de weinigen van zijn generatie topspelers die op internationaal niveau actief is als hockeycoach.

Foto Andreas Terlaak

Interview

Hockeybondscoach Jeroen Delmee: ‘Het is goed dat het een keertje zo fout is gegaan’

Hockey Na de teleurstellende zesde plaats in Tokio moet voormalig recordinternational Jeroen Delmee de mannenhockeyploeg weer opbouwen. „Denken dat het goed genoeg is, accepteer ik niet.”

Ineens is daar een grote glimlach. Drie kwartier heeft hij in de lounge van het Wagenerstadion met een serieus gezicht verteld wat er moet gebeuren om over drie jaar in Parijs met de hockeyers kans te maken op een olympische medaille. Maar bij de vraag wat hem nog altijd zo aantrekt in het spel met stick en bal, beginnen zijn ogen te stralen. „Voor mij is het pure passie.”

Jeroen Delmee (48) is sinds september bondscoach van de Nederlandse hockeyers. Na de zesde plaats in Tokio – de slechtste prestatie op de Olympische Spelen sinds 1984 – is het aan de voormalige recordinternational om de mannenploeg weer op te bouwen. Letterlijk, want in zijn eerste wedstrijd, vrijdagavond tegen België voor de Pro League, doen zes debutanten mee. „Van de uitslagen tegen de Belgen lig ik niet wakker. We kunnen niet beter geconfronteerd worden met onszelf dan tegen de wereld- en olympisch kampioen.”

U heeft het Nederlands elftal de laatste jaren van afstand gevolgd. Wat zag u van de buitenkant?

„Dat we steeds een beetje verder aan het wegzakken zijn. Er zijn landen die heel hard gaan. De medaillewinnaars België, Australië en India draaiden in een olympisch jaar nagenoeg een fulltime programma.”

Nederland werd in juni toch nog Europees kampioen?

„We kunnen nog wel pieken, maar de dalen worden dieper. Ik vind dat je door het winnen van het EK vlak voor de Spelen moet heenkijken. Toen vond ik andere landen al beter. Zoals je ook het resultaat op de Spelen moet doorprikken. Als een ploeg uit vorm is, lukt niets meer. Wat dat betreft vond ik Tokio vergelijkbaar met mijn eigen Spelen in Sydney [in 2000]. Die wonnen wij met geluk. In onze ploeg liep het toen ook niet, wij waren eigenlijk ook al op. Maar het is goed dat het een keertje zo fout is gegaan, dan valt er ook niets meer te verbloemen. Het is de uitdaging die ik in de Nederlandse ploeg zie. Kijken hoe ver ik ze kan brengen.”

U stapte in 2015 op als bondscoach van België, na een vijfde plaats bij het EK. U kon de energie die nodig was niet opbrengen, zei u toen. Kunt u dat nu wel?

„Dat moet je los zien. Deels had dat te maken met onervarenheid van mij, deels met een clash van culturen. De Nederlandse directheid versus de Belgische mentaliteit. Dat kan frustraties opleveren. Achteraf zou ik misschien anders hebben besloten, maar ik heb er geen spijt van.”

U bent nu een andere coach.

„Bij mij is er meer ruimte gekomen voor een andere mening. Ik heb ook meer interesse in de menselijke kant van spelers. Daarbij heb ik geleerd dat je niet te snel moet evalueren, zeker niet na een moment van teleurstelling. Je moet de tijd nemen om een prestatie in het juiste verband te gaan zien.”

Dat u de laatste jaren bij Tilburg en Frankrijk hebt gewerkt, allebei geen topploegen, heeft daarbij geholpen?

„Het is anders werken als je niet zo goed bent, en dat ook weet. Je leert omgaan met tegenslagen, je wordt flexibeler omdat er geen hoge budgetten zijn. Dat heeft me verrijkt. Van buiten keek ik naar het Nederlands elftal en ik dacht: waarom voelen wij ons altijd zo groot? Dat krijg je ook wel terug van buitenlanders. Arrogantie is niet het juiste woord, maar zo lopen we wel een beetje rond.”

Jeroen Delmee won als hockeyer alle belangrijke prijzen. Hij maakte ruim veertien jaar deel uit van het Nederlands elftal, waarvan meer dan de helft als aanvoerder. Bij de Zomerspelen van Beijing was hij bij de openingsceremonie vlaggendrager, daarna stopte hij als international.

Delmee is een van de weinigen van zijn generatie die op topniveau actief is als hockeycoach. „Ook als speler was ik enorm begaan met het spel en met de ploeg. Het gaat mij om het uiterste zoeken in mezelf. Ik ben toevallig goed in hockeyen, maar ik heb tot mijn 38ste in de hoofdklasse gespeeld. Tot de laatste training was ik bezig met wat ik nog kon leren.”

Dat hij voor het vak van coach koos, had ook te maken met de dood van zijn vader, in 2006. Die was, naast zijn dagelijks werk, een bekende hockeytrainer. „Mijn vader is te vroeg overleden. Het heeft mij geholpen in mijn keuze om iets te gaan doen wat ik echt leuk vond. Ik speelde toen nog in het Nederlands elftal en het hockey werd steeds professioneler. De professionele coach kwam op. Dat wilde ik wel proberen.”

Zou hij het mooi hebben gevonden dat u nu bondscoach van Nederland bent?

„Ja, maar hij zou het nog veel mooier hebben gevonden om zijn kleinkinderen training te geven. Na zijn pensioen lekker bezig blijven. De energie en de passie die ik voor hockey heb, heb ik niet van een vreemde. Ik zie het bondscoachschap ook niet als het hoogst haalbare. Ik kan net zoveel voldoening halen uit de laatste vijf jaar bij Tilburg. Gaat niet zo zeer om waar ik het doe, meer om hoe.”

U stond bekend als een speler die alles uit zijn carrière wilde halen. Hoe zorgt u ervoor dat deze generatie hockeyers dat ook lukt?

„Ze laten voelen wat ervoor nodig is. Het zijn allemaal jongens die goed kunnen hockeyen, maar we moeten eerst gaan aanhaken qua power en tempo. De uitdaging voor hen zit ’m erin om iets sneller, harder of verder te doen. Ze moeten de beste willen zijn, dat gevoel moet sterker gaan leven.”

Daarmee impliceert u dat het besef er nu nog onvoldoende is.

„Nou, ik heb keuzes gemaakt zien worden, die ik apart vind. Eerst op vakantie en dan pas een operatie ondergaan. Of trainen op een strafcorner bij de ene club, maar dat helemaal laten versloffen na een overstap naar een andere club. Die corner kan bij de Spelen in Parijs wel eens het verschil moeten maken. Het zijn simpele voorbeelden en ik wil niet generaliseren, maar ik vraag me wel af of die jongens in een omgeving zijn gebracht om het maximale eruit te halen. Ze moeten weten waar ze over drie jaar willen staan en daar moeten ze vanaf nu mee bezig gaan. Denken dat het goed genoeg is, accepteer ik niet.”