Een president met lage waarderingscijfers maakt rare sprongen. Woensdag verstuurde president Biden een brief aan de Amerikaanse mededingingsautoriteit FTC, de pendant van de Nederlandse ACM. Hij verzocht de onafhankelijke waakhond onderzoek te doen naar mogelijke prijsafspraken tussen olie- en gasproducerende bedrijven. Volgens Biden zijn er „steeds meer aanwijzingen van hun anticonsumentengedrag”, dat zou leiden tot hogere energieprijzen. Analisten en experts lieten er in Amerikaanse media geen misverstand over bestaan: Biden zocht hier een aloude tegenstander (Big Oil) om de schuld te geven van de prijsstijgingen.
Toevallig bracht de progressieve denktank Data for Progress diezelfde dag een analyse uit van Bidens waarderingscijfers afgezet tegen de ontwikkeling van de benzineprijzen. De correlatie tussen de stijgende afkeuring voor de president en de stijgende prijzen aan de pomp was frappant. Gecorrigeerd voor de negatieve uitschieters rond de terugtrekking van de Amerikaanse troepen uit Afghanistan komen beide grafieken vrijwel over elkaar heen te liggen. Het gewogen gemiddelde van Bidens disapproval rating stond donderdag op 51,7 procent, het hoogste sinds zijn aantreden op 20 januari. De gemiddelde benzineprijs was donderdag 3,41 dollar per gallon, zo’n 80 eurocent per liter. Een jaar geleden was dat nog 2,12 dollar.
Nobelprijswinnaar Paul Krugman wees er deze week in zijn column in The New York Times op dat de president van de Verenigde Staten bar weinig invloed heeft op de olieprijzen, omdat die onderhevig zijn aan schommelingen op de internationale markt. De prijs van een gallon benzine steeg sinds zijn dieptepunt in de coronacrisis met 1,50 dollar. De prijs van een vat ruwe Brentolie steeg met 60 dollar. Er gaan 42 gallons in een vat, rekende Krugman voor: ziedaar de verklaring voor de hele prijsstijging.
Biden vroeg de OPEC vergeefs de olieproductie op te voeren
De column las als een apologie voor Biden, maar de president heeft, met het oog op de samenhang met zijn rapportcijfers, geen behoefte aan een uitleg waarom hij niets kan doen aan de stijgende prijzen. Met zijn brief wil hij op zijn minst de suggestie wekken dat hij dat wél kan. Hij wees erop dat de prijs voor ongeraffineerde benzine met 5 procent was gedaald de afgelopen maand, terwijl de prijs aan de pomp nog eens met 3 procent was gestegen. „Een onverklaarbaar groot verschil”, schreef Biden aan de FTC. „Beetje dun”, vond Lucio Miranda dat argument. De voorzitter van de in olie-export gespecialiseerde consultancy ExportUSA wees er in The Washington Post op dat het Witte Huis met die ene maand wel een héél kort tijdsbestek had genomen om zijn punt te maken.
Het gaat in veel opzichten weer goed met de Amerikaanse economie. De werkloosheid daalt, de salarissen, met name aan de onderkant van de arbeidsmarkt, stijgen, de productie komt met horten en stoten op gang en de beurskoersen gaan gestaag omhoog.
Inflatie genegeerd en gebagatelliseerd
Waar het slecht gaat, is aan de aanbodzijde. De aanvoer van goederen is wereldwijd vertraagd. Amerikaanse werkgevers hebben veel moeite personeel te vinden, een probleem dat mogelijk wordt versterkt door de coronacheques die werklozen in verscheidene staten nog altijd kunnen aanvragen. Zodoende kunnen veel ondernemers hun productie maar niet op een peil krijgen dat gelijke tred houdt met de vraag. Daar komt de hoge inflatie in de Verenigde Staten vandaan: 6,2 procent tussen oktober 2020 en dit jaar, de hoogste prijsstijging in drie decennia.
Maandenlang heeft het Witte Huis de inflatie genegeerd dan wel gebagatelliseerd. Het heette steeds „een tijdelijk fenomeen”. Sinds een paar weken adresseert Biden de kwestie wel, maar dan vooral om steun voor zijn Build Back Better wet te mobiliseren. Deze 1.850 miljard dollar kostende investeringswet – met vooral geld voor sociale voorzieningen en klimaatmaatregelen – is vrijdag aangenomen in het Huis van Afgevaardigden. Lastiger zal het worden om de wet door de Senaat te loodsen, waar twee conservatieve Democraten dwarsliggen. Zij vinden de wet te duur en stellen dat die de inflatie alleen maar zal aanwakkeren.
Biden zou strategische voorraden willen aanspreken
Biden zwaait in zijn toespraken vaak met „vijftien Nobelprijswinnaars” die stellen dat zijn wet „inflatie omlaag zal brengen”. In september schreven inderdaad vijftien winnaars van de Nobelprijs voor Economie (later tekenden nog twee bij) een open brief om hun steun te betuigen aan Bidens wet, als een noodzakelijke investering in publieke werken. Laatste zin van de brief: „Omdat deze agenda investeert in de economische capaciteit op de lange termijn en ervoor zorgt dat meer Amerikanen in staat zullen zijn productief deel te nemen aan de economie, zal het inflatie op de lange termijn verzachten.”
Die genuanceerde voorspelling voor de verre toekomst haalt Biden in zijn toespraken bepaald óngenuanceerd naderbij om te suggereren dat zijn wet een acuut probleem adresseert. Vrijdag kwam The New York Times met ongemakkelijk nieuws: het onafhankelijke begrotingsbureau van het Congres heeft berekend dat het plan het overheidstekort de komende tien jaar zal verhogen met ten minste 160 miljard dollar.
Wanhoopspogingen
De benzineprijzen, voor iedereen te zien op borden langs de weg, zijn een dagelijkse demonstratie van de inflatie. Geen wonder dat Biden verwoed aan juist díe knop wil draaien. De brief aan de FTC was zijn zoveelste wanhoopspoging en laat vooral zien hoezeer de president klem zit. Hij heeft een groen imago hoog te houden, zeker na de klimaattop van Glasgow deze maand. Daar zei Biden onder meer dat hoge prijzen alleen maar aantonen hoe onverstandig het is om afhankelijk te zijn van één enkele energiebron (lees: olie) en dat ze de noodzaak van „veelbelovende nieuwe technologieën voor duurzame energie” aantonen.
Het was wrang dat Biden nog geen week later bij de organisatie van olieproducerende landen, de OPEC, aanklopte met het verzoek hun productie op te schroeven en zo de prijzen te doen dalen. Het kortetermijnbelang van een president die in eigen land zijn populariteit ziet kelderen, ging even voor. Nog wranger dat OPEC geen krimp gaf.
In The Wall Street Journal had Kevin Book, directeur van een op de energiesector gericht onderzoeksbureau, ClearView Energy onlangs een voor Biden omineuze vaststelling: „Hoge prijzen hebben eerder de neiging een zittende leider naar de uitgang te dirigeren dan dat ze nieuwe technologie naar binnen loodsen.”
Amerikaanse media berichtten dat het Witte Huis nu serieus nadenkt over de mogelijkheid de strategische olievoorraad aan te spreken om de prijs snel te beïnvloeden – een noodverbandje. Intussen kan de groene Biden niet doen wat zijn antigroene voorganger Trump wel deed: de Amerikaanse olie-industrie de vrije teugel laten. Onder Trump produceerden de VS zoveel olie (onder meer door schaliegasboringen) dat het land voor het eerst sinds mensenheugenis meer exporteerde dan importeerde.
Biden heeft de ongebreidelde deregulering van Trump ten aanzien van boringen bij natuurgebieden en de aanleg van een omstreden pijplijn stilgelegd.
Voor de politieke tegenstanders van de president is het een inkoppertje: Biden legt milieubeperkingen op aan Amerikaanse ondernemers en gaat vervolgens olie kopen in landen waar ze dergelijke beperkingen niet hanteren. In Rusland! De Amerikaanse olieproducenten voegden zich in het koor: „Waarom belt de Amerikaanse president long distance terwijl hij beter een lokaal gesprek kan aanvragen”, zei Vicki Hollub, topvrouw van Occidental Petroleum, deze week in verschillende media. Volgens haar kan de Amerikaanse energiesector voldoen aan de acute vraag naar olie. „Eerst vraag je je vrienden en je buren, en als die het niet kunnen ga je naar andere landen.”