Oud-politici kunnen weinig goeds doen. Als ze de tijd nemen om een nieuwe baan te vinden en een beroep doen op wachtgeld, dan wordt hen verweten profiteur te zijn. Gaan ze snel aan de slag in een nieuwe baan en lijken ze daarbij voordeel te trekken uit hun bestaan als politicus, dan wordt er niet minder goed schande van gesproken.
Recent is het debat over die laatste variant aangewakkerd en zijn plannen gelanceerd om met name lobbywerk van oud-bewindslieden en voormalige politici te reguleren. Gegevens van de Open State Foundation (OSF) toonden dat ongeveer één op de vijf oud-Kamerleden en oud-bewindslieden dergelijk werk doet. De draaideur loopt uiterst soepel: men vertrekt uit ‘Den Haag’ als politicus om als lobbyist terug te keren. Dat wordt onwenselijk geacht en resulteert in de roep om strikte regels.
Als zodanig is lobbyen een eerzame bezigheid. Het levert een bijdrage aan de informatievoorziening met betrekking tot wetgeving en beleidsvorming. Lobbyisten hebben wellicht kennis die de politieke besluitvorming verrijkt. Toch hangt er een donkere wolk boven, vanwege het vermoeden van onevenredige invloed en zelfs corruptie. Dat is te meer het geval, als voormalige politici als lobbyist via hun bevoorrechte kennis over interne procedures en hun netwerk van contacten de besluitvorming beïnvloeden ten behoeve van een (particuliere) klant of opdrachtgever. Eerder in een publiek ambt opgebouwd kapitaal wordt zo ingezet voor private belangen. En als oud-politici voor het eind van hun publieke functie uitzicht kregen op een aantrekkelijke positie en actief waren op dossiers gerelateerd aan hun latere lobbywerk, is het vermoeden van belangenverstrengeling gerechtvaardigd, op zijn minst begrijpelijk. Vandaar de roep om een verbod of afkoelperiode.
Toegangspas oud-Kamerleden
Tot nu toe kent Nederland in dezen geen speciale regels. Een eerdere relevante regeling kwam per 1 januari 2020 te vervallen. Onlangs heeft de Tweede Kamer pogingen gedaan om lobby-activiteiten aan te pakken. Via twee aangenomen moties is verzocht om de regels tot toegang tot het Kamergebouw voor oud-Kamerleden te veranderen en externe afspraken van bewindspersonen openbaar te maken. Andere landen kennen nu al gedragscodes en regels voor met name oud-ministers; voor oud-volksvertegenwoordigers bestaat minder regelgeving. In Duitsland, bijvoorbeeld, moet elk geval van mogelijke belangenverstrengeling voor zowel ambtenaren als voormalige federale bewindslieden (kanselier, ministers, en staatssecretarissen) op individuele basis worden beoordeeld door een externe commissie. Als een belangenconflict wordt geconstateerd, kan een ruime ‘wachttijd’ van maximaal 18 maanden worden opgelegd. Voor oud-leden van de Bondsdag bestaat overigens slechts een vrijwillige gedragscode. In landen als Albanië, Armenië, Bosnië en Herzegovina, Kroatië, Georgië, Letland, Litouwen, Noord-Macedonië, Moldavië en Slovenië bestaan afkoelperiodes van 6 tot 24 maanden voor oud-parlementsleden of oud-bewindslieden. In Canada schrijft de federale wetgeving zelfs een verplichte afkoelperiode van niet minder dan vijf jaar voor ambtsdragers (inclusief oud-parlementariërs) voor.
Het is, gezien de onderliggende problematiek en het elders voorkomen ervan, goed om na te denken over professionele en ethische normen voor voormalige politici die zich richten op ‘draaideur-gevallen’. Om te voorkomen dat politici banen aannemen waarin het werk zich voornamelijk richt op het beïnvloeden van het openbaar bestuur, waarin zij pal daarvoor zelf richtinggevend actief waren.
Maar zinvolle regels moeten rekening houden met het feit dat elk individu economische vrijheid kent en in beginsel naar eigen inzicht moet kunnen werken. Regels of codes mogen niet verhinderen dat oud-politici niet meer ‘aan de bak’ komen. Immers, de focus in de media op enkele gevallen met een al te directe lijn tussen het bestaan als politicus en de post-politieke loopbaan kent het aanzienlijke risico om een grote groep politici in diskrediet te brengen – politici? zakkenvullers! – die wel degelijk zorgvuldig omgaat met die overgang naar de latere loopbaan.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data75993026-0f5e07.jpg)
Politici er niet op vooruit
Trouwens, het idee dat politici vervolgens in hun werkzame leven stevig profiteren van hun politieke verleden, vindt simpelweg geen steun in de feiten. Eerder onderzoek naar zogeheten post-parlementaire carrières laat zien dat de meerderheid van ex-parlementariërs in Duitsland en Nederland er niet op vooruit is gegaan in hun professionele leven na de politiek. Vergelijkbaar onderzoek in landen zoals Canada, Denemarken, Italië en Ierland ondersteunt evenmin het beeld van een soepele overstap uit de politiek naar aantrekkelijke, lucratieve posities in consultancy- of lobbybureaus. Het komt voor, maar als uitzondering en niet als regel.
En neem het ze eens kwalijk, dat politici vooruit kijken naar het vervolg van hun loopbaan. Zie het Nederlandse voorbeeld van Tweede Kamerleden: gemiddeld zijn zij steeds jonger geworden. Hun tijd als parlementariër valt daardoor in een periode waarbinnen andere burgers aan hun persoonlijke toekomst en beroepsloopbaan werken. Daarnaast neemt, mede dankzij zwevende kiezers, de gemiddelde omloopsnelheid enorm toe. Weinig is zo ongewis en onvoorspelbaar als de duur van een politieke loopbaan. Kamerleden weten uiteraard dat hun parlementaire toekomst buitengewoon ongewis is. Dat er waarschijnlijk een (lang) professioneel leven is na de politiek. Strikte regels, die parlementsleden te zeer hinderen om hun carrière voort te zetten, kunnen burgers afschrikken om zich zelfs maar te kandideren voor een politieke functie.
Regelgeving voor oud-politici is allicht wenselijk. Maar dan wel zorgvuldig en met mate. Een te soepel lopende draaideur is tenslotte evenzeer onwenselijk als een deur die na het vertrek uit de politiek definitief in het slot valt.