Foetus in een hokje – het verband tussen biologie, geslacht en gender

Biologie Chromosomen en hormonen spelen een belangrijke rol bij de ontwikkeling van het geslacht én het gevoel daarover.

Foto Nick Dolding

Genderidentiteit ontstaat al vanaf de derde maand van de zwangerschap, met een hoofdrol voor testosteron. Dat zegt Anton Grootegoed, emeritus hoogleraar ontwikkelingsbiologie aan het Erasmus MC in Rotterdam. „Onder invloed van testosteron ontwikkelt zich de mannelijke identiteit in de hersenen van het ongeboren kind”, zegt Grootegoed. „Juiste timing en productie van een voldoende hoeveelheid testosteron zijn daarin heel belangrijk. Wordt in de foetale periode helemaal geen testosteron geproduceerd of ontbreekt de gevoeligheid voor testosteron volledig, dan ontwikkelt zich de vrouwelijke identiteit.”

„Ik ben het daar niet helemaal mee eens!”, reageert kinder-endocrinoloog Hedi Claahsen van het Radboud Expertisecentrum Geslacht & Gender in Nijmegen. Dat het puur een kwestie van biologie is, gelooft Claahsen niet. „Eigenlijk weten we nog steeds niet goed wat nou precies je genderidentiteit bepaalt. Daarom kunnen we genderidentiteit niet meten. Dat kun je alleen zelf bepalen.”

We zijn gewend dat het biologisch geslacht overeenkomt met hoe je je voelt, zegt Claahsen, dat is je genderidentiteit. „Maar gender en genderidentiteit zijn begrippen die gekleurd zijn door de maatschappij, je bent een man of je bent een vrouw, en daar horen bepaalde gevoelens en een bepaalde genderrol bij. Die genderrol is in Nederland anders dan in Azië of Amerika, dus daar zit ook een sociaal construct bij. We willen graag alles in hokjes drukken, maar tegelijk weten we ook allemaal dat genderidentiteit een glijdende schaal is. Het is ook niet noodzakelijk binair – er zijn culturen die hebben vijf genders, of drie.”

Primitieve aanleg

Maar de menselijke biologie dicteert wel een tweedeling, al is de afbakening niet altijd even scherp. Genetisch wordt het geslacht bepaald door de combinatie van geslachtschromosomen; vrouwen hebben normaal gesproken twee X-chromosomen en mannen een X- en een Y-chromosoom. Als het bij de bevruchting anders loopt met de verdeling van geslachtschromosomen, dan heeft dat vaak (naast andere effecten) grote invloed op de geslachtelijke ontwikkeling van het kind.

Het Y-chromosoom, dat het mannelijk geslacht bepaalt, is een stuk kleiner dan het X-chromosoom en bevat ook veel minder genen (slechts vijftig, duizend minder dan het grote en belangrijke X-chromosoom). En daartussen zit slechts één Y-gebonden gen, het zogeheten SRY-gen, dat de cascade van de geslachtsontwikkeling in gang zet, vertelt Grootegoed: „SRY wordt rond week zeven van de zwangerschap actief en zet dan een reeks andere genen in actie, waardoor het zogeheten gonadale geslacht wordt bepaald, het eerste embryonale geslachtsverschil.”

In het vroege embryo is de primitieve aanleg van de geslachtsorganen in feite dubbel uitgevoerd, met gangen van Müller die zich kunnen ontwikkelen tot eileiders en baarmoeder en de gangen van Wolff die zich kunnen ontwikkelen tot bijballen en zaadleiders. De gonaden, de feitelijke geslachtsklieren, ontwikkelen zich tot eierstokken of zaadballen. Dat laatste staat onder de regie van het SRY-gen. Is dat actief dan worden de gangen van Müller afgebroken en wordt het kind onder invloed van testosteron dat de zaadballen gaan produceren een jongen. Zonder SRY of de genen die het aanzet verschrompelen de gangen van Wolff en wordt het kind een meisje.

Testosteron is met één enzymatische stap omgezet in oestradiol, dus dat laat wel zien hoe dicht het bij elkaar ligt

Anton Grootegoed emeritus hoogleraar ontwikkelingsbiologie

Op moleculair niveau is de grens tussen vrouw en man flinterdun, legt Grootegoed uit. „We hebben het vaak over testosteron als het mannelijke hormoon en over oestradiol als vrouwelijk hormoon. Maar zowel mannen als vrouwen maken beide hormonen, zij het in behoorlijk verschillende verhoudingen. Testosteron is met één enzymatische stap omgezet in oestradiol, dus dat laat wel zien hoe dicht het bij elkaar ligt.”

Dat verklaart volgens Grootegoed ook waarom de scheiding tussen vrouw en man biologisch niet absoluut is. Tijdens de embryonale ontwikkeling worden de hersenen door de aan- of afwezigheid van testosteron „geprogrammeerd” tot mannelijk of vrouwelijk. Maar als er in de vroege ontwikkeling iets anders gaat in de productie van hormonen of de gevoeligheid van receptoren, dan verloopt het anders. Kinderen met het androgeen-ongevoeligheidssyndroom ontwikkelen zich tot XY-meisje en -vrouw, hoewel zij genetisch man zijn en bij de geboorte ook testes in hun buik hebben die testosteron maken. Maar die hormonale boodschap komt niet aan en dus voelen ze zich helemaal vrouw.

„Eén piepkleine verandering in het dna, een zogeheten puntmutatie, in het gen voor de testosteronreceptor kan al betekenen dat het hele verhaal van man worden voor het grootste gedeelte niet doorgaat” zegt Grootegoed. „Door zo’n mutatie kan de receptor geen testosteron meer binden of bindt de receptor niet meer aan dna waardoor het vervolg van activatie van andere genen niet plaatsvindt.”

Eerste vraag bij een geboorte

Ook verder ‘stroomafwaarts’ in de cascade van enzymen die het geslacht bepalen kan het anders lopen. Notoir is als dat gebeurt bij het enzym 5-alfareductase, dat testosteron omzet in dihydrotestosteron. „Dat is de krachtiger vorm, die wel tien keer zo sterk werkt”, legt Grootegoed uit. Dihydrotestosteron zorgt in de foetus voor de aanleg van de penis, de balzak en de prostaat. In de puberteit stimuleert het verdere ontwikkeling van de geslachtsorganen en mannelijke lichaamsbeharing zoals baardgroei.

Sommige kinderen worden geboren met een 5-alfareductase-deficiëntie, waardoor ze de sterke vorm van het mannelijk hormoon missen, maar wel testosteron aanmaken. Zij zien er bij de geboorte uit als een meisje met een heel kleine penis die in de puberteit iets verder tot ontwikkeling kan komen. Dan stimuleert testosteron ook de spierontwikkeling. „In de Dominicaanse Republiek komt dat vaak voor en wordt het fenomeen penis at twelve genoemd”, vertelt Grootegoed. „Deze kinderen groeien op als meisje maar gaan na hun puberteit dikwijls verder als man; ze trouwen met een vrouw en kunnen zelfs kinderen krijgen. Onder invloed van testosteron in de baarmoeder, op het juiste moment en in de juiste hoeveelheid, is hun genderidentiteit tot stand gekomen – zij voelen zich man.”

Wat wel opvalt is dat deze meisjes naar onze normen en waarden vaak wat jongensachtig zijn

Hedi Claahsen kinder-endocrinoloog

Maar Claahsen vindt de hormoonverklaring voor genderidentiteit veel te simpel. Als tegenvoorbeeld noemt zij meisjes met het adrenogenitaal syndroom. „Dat zijn genetisch meisjes, en ze hebben eierstokken en een baarmoeder. Door een ziekte van de bijnier heeft hun lichaam in de baarmoeder heel veel testosteron geproduceerd. Daardoor worden ze vaak flink vermannelijkt geboren. Maar hebben die negen maanden testosteron hun genderidentiteit beïnvloed? Wat wel opvalt is dat deze meisjes naar onze normen en waarden vaak wat jongensachtig zijn. Een heel groot percentage zit op voetballen.”

Los van hormonen komen geslachtsverschillen ook tot uiting door een lokale genetische component in alle lichaamscellen, zegt Grootegoed. Dat is een invloed die veel zwakker is, maar die wel gemeten is in dierproeven. Zo blijkt uit experimenten met muizen waarbij de geslachtsklieren verwijderd werden (om de invloed van geslachtshormonen uit te schakelen) dat XY-dieren altijd iets lichter zijn dan XX-dieren en minder snel reageren op pijnprikkels.

Claahsen vertelt dat ze in haar werk als kinder-endocrinoloog vaak moet „beslissen” of een pasgeboren kind met een onduidelijk geslacht jongen of meisje is. „Soms kun je dat aan het uiterlijk geslacht niet direct zien. Intersex condities noemen we dat. We gaan dan na de geboorte allerlei dingen meten: de chromosomen, hormoonspiegels in het bloed, en we zoeken met echo naar de aanwezigheid van een baarmoeder, eierstokken of testikels. Dat zijn allemaal ingrediënten van het biologische geslacht. Op basis van die diagnostiek proberen we dat te koppelen aan een bepaalde genderidentiteit, man of vrouw. Want zo zit onze maatschappij in elkaar. De eerste vraag bij een geboorte is namelijk altijd of het een jongen of een meisje is. Durf je dan als ouders te zeggen: we weten het nog niet? Ouders willen niet alleen uitsluitsel over het biologische geslacht, maar willen ook weten: hoe moet ik nou in godsnaam mijn kind opvoeden?”

Gezonde mensen

Aan die onzekerheid maakt Claahsen een eind: „Wij durven het als team meestal aan om bij een onduidelijk kind het geslacht te benoemen, ook al realiseren we ons dat we genderidentiteit niet kunnen meten. Dat is niet verkeerd, zo lang je het dilemma maar goed uitlegt aan de ouders en het niet gaat fixen door irreversibele operaties uit te voeren. Maar zelfs als het biologische geslacht wel duidelijk is, kun je er nog niet zeker van zijn dat iemand zich ook zo voelt als zijn of haar biologische geslacht zou aanwijzen, dan kom je bij transgenders.”

Hier wijst Claahsen biologische bepaaldheid resoluut af: „Transgender personen zijn gezonde mensen, en ze vinden het echt heel vervelend als we zeggen dat het door een genetisch defect komt dat ze zo zijn.”

Dat sommige mensen vroeger of later voelen dat ze „in het verkeerde lichaam” zitten, kan Grootegoed vanuit zijn vakgebied niet verklaren. „Die drive moet heel sterk zijn bij die mensen, want ze zijn bereid daarvoor hun hele leven overhoop te gooien”, zegt hij. „We hebben echt geen idee waar het vandaan komt. Het is niet iets puur genetisch of hormonaals. Diverse onderzoeksgroepen proberen wel te achterhalen of het misschien epigenetisch is, een moleculaire programmering op het dna. Ik vermoed wel dat er iets aangeborens in zit – ver voor de puberteit kan het al tot uiting komen. Maar wat dat precies is, blijft nog een mysterie.”