Belgen en zeker Vlamingen hadden lange tijd erg de neiging om Nederland als gidsland te beschouwen. Nu ook onze Noorderburen met aanslepende regeringsformaties kampen, wordt dat beeld enigszins bijgesteld. Het zijn „Belgische toestanden”, aldus NRC al in juni. Sinds een half jaar heb ik de kans om de Nederlandse politiek beter te leren kennen. Het vertrouwen in politiek en overheid is tijdens die periode tot een dieptepunt gedaald. On-Nederlandse cijfers zijn het ondertussen.
Kunnen wij, Belgen, Nederland nog wel beschouwen als een gidsland? Simpelweg ‘ja’ antwoorden, zou een aantal ernstige problemen miskennen. Maar die problemen dateren al van voor de kabinetsformatie en de terugval van het vertrouwen. Soms zijn ze gelijkaardig aan die van ons land, soms net verschillend.
Het probleem is identiek voor beide landen. Het gaat er niet om wie onze politici zijn, maar wel hoe ze moeten werken en in welke context. De meeste politici deugen, maar de spelregels niet. De focus moet op structuren liggen, eerder dan op cultuur, mentaliteit of talent. Willen we vermijden dat de ‘nieuwe bestuurscultuur’ een betekenisloos containerbegrip wordt, een niet-ingeloste belofte, moeten we vooral naar die structuren en spelregels kijken.
Regentenmentaliteit
Een concreet voorbeeld zijn de spelregels inzake partijfinanciering, campagnes en donaties. Nederlandse politieke partijen hebben een veel bescheidener financiering dan die in België. Partijpolitiek Nederland werkt met minder mensen en middelen. Inspirerend is de gegarandeerde, aparte financiering van de wetenschappelijk bureaus van partijen, waar ideeënontwikkeling plaatsvindt dichtbij de politiek. De keerzijde van de bescheiden financiering is dat donaties praktisch niet gereguleerd zijn in Nederland. Getuige daarvan zijn de mega-schenkingen in de laatste campagne van een jonge softwaremiljardair aan D66 en Partij voor de Dieren.
De Vlaams-Belgisch idolatrie jegens ‘grote broer’ Nederland had vooral te maken met de focus op bestuur. Den Haag werkt ernstig, grondig, eerder technocratisch. Maar het degelijke is meteen ook een zwakte, een gevaar. In de politiek is er immers nooit één oplossing of route, en dat lijkt de regentenmentaliteit wel vaak te suggereren. Het polderen is een manier om te dealen met de politieke fragmentatie, maar werkt tegelijk weer meer versnippering in de hand. Wanneer er niets meer is om tussen te kiezen, ontstaat er ruimte voor nieuwe keuzes, nog meer om uit te kiezen.
Band met de kiezer
De Nederlandse politieke spelregels zijn ook geschreven met de inkt van die regentencultuur. De magere democratische legitimiteit van belangrijke politieke functies is door een Belgische bril hét pijnpunt van het Nederlandse politieke systeem. Iemand als de staatsrechtgeleerde Wim Voermans heeft het dus terecht over een democratie met ongezien veel „ongekozen oppassers”, zoals het leger aan polderinstituten en de niet-verkozen burgemeesters.
Gedreven door een mijns inziens eerder theoretisch dualisme hoeven ook wethouders niet deel te nemen aan de gemeenteraadsverkiezingen. Voor een gezonde lokale democratie zijn echter gekozen burgemeesters, zoals recent ook aanbevolen door de Raad van Europa, en lokaal ingebedde wethouders een must. Met de huidige spelregels geeft de kiezer weinig richting aan wie lokaal bestuurt. Dat verklaart wellicht ook de lage opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen (55 procent in 2018) – in België is de betrokkenheid bij de lokale politiek juist het hoogst.
Ook voor nationale politieke mandaten is in Nederland de band tussen de kiezer en het resultaat eerder mager. Er is in Nederland geen opkomstplicht, anders dan bij ons. De Eerste Kamer komt indirect tot stand via de Provinciale Statenverkiezingen. In België kan de kiezer meerdere kandidaten van één partijlijst steunen richting het parlement, terwijl de Nederlandse kiezer voor de Tweede Kamer slechts één voorkeurstem kan uitbrengen. Door de voorkeursdrempel is het lastig om op eigen kracht verkozen te raken. Slechts 3 van de 150 Tweede Kamerleden zijn in 2021 gekozen van wie de positie op de kieslijst niet hoog genoeg was. De Tweede Kamer is eerder een ‘partijvertegenwoordiging’ dan een volksvertegenwoordiging.
De Nederlandse politieke leiders maken op dit moment gelukkig wel deel uit van de Tweede Kamer, waar ze met elkaar in debat treden en ook verantwoording dienen af te leggen. Dat is anders en beter dan de Belgische partijvoorzitters, die vooral in achterkamers, televisiestudio’s en op sociale media opereren. Je hebt in Nederland ook dominante partijleiders en een concentratie van macht bij een select groepje politici, maar die valt wel meer samen met de parlementaire democratie.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data77917781-6f9413.jpg)
Sterkere democratie
België telt minder ‘ongekozen oppassers’, maar alle verkozenen worden bij ons wel gesuperviseerd door de partijvoorzitters. In Nederland is de voorzitter van een politieke partij een functie achter de schermen, met de focus op de organisatie.
De combinatie van beide landen zou de meeste democratische winst opleveren. Macht dien je te verwerven via verkiezingen. Verantwoordelijkheden moeten zo helder mogelijk gesitueerd kunnen worden bij parlement en regering.
Een nationaal parlement waar alle bevoegdheden en debatten samenkomen, is een eenvoud waar Belgen alleen maar van kunnen dromen. Voor een actieve constitutionele toetsing heeft België een Grondwettelijk Hof, een gemis in Nederland. De openheid van het Nederlandse kiessysteem is een troef, net als de Belgische opkomstplicht.
Kortom, België kan nog steeds iets leren van Nederland, maar het geldt ook omgekeerd. In het voetbal ben ik erg gekant tegen de oprichting van een BeNeLiga, een competitie van de topclubs van België en Nederland, waar al lang over wordt gespeculeerd. Maar qua politieke structuren en spelregels biedt een optelsom van het beste van beide landen veel perspectief.