Opinie

Miljardensteun bij pandemie verdient een tijdig oordeel

CORONASTEUN

Commentaar

Langzaam trekt de mist op rond de enorme steun die de Nederlandse overheid heeft gegeven aan de economie tijdens de pandemie van 2020 en dit jaar. Kampioen blijkt voorlopig luchtvaartmaatschappij KLM – onderdeel van de fusiemaatschappij het Franse Air France. De bedragen zijn fors: opgeteld gaat het om 6,5 miljard euro aan leningen, garanties, loonsteun en uitstel van belastingen. Dat is vergelijkbaar met 0,8 procent van het bruto binnenlands product, voor één onderneming. Per werknemer bedraagt de steun bijna een kwart miljoen euro.

KLM is wel de grootste ontvanger, maar lang niet de enige. De economie is met succes overeind gehouden door een ruimhartige toekenning van financiële middelen om de pijn te verzachten. Nederland koos, net als een groot deel van de rest van Europa voor het behoud van banen, en dus het stutten van de bedrijven die deze banen leveren. In totaal is daar, volgens de Rekenkamer, ruim 82 miljard euro mee gemoeid.

Het alternatief is de Amerikaanse aanpak: daar werden vooral inkomens gesteund. Dat ging uiteraard ten koste van de werkzekerheid: ontslag gaat beduidend soepeler in de VS. Het is in principe goed dat daar in Nederland niet voor is gekozen. Maar daarmee gaat wel een aspect verloren dat in de toekomst mee kan spelen. In een economie waar ontslag eenvoudiger is, kan het bedrijfsleven zich sneller aanpassen aan nieuwe omstandigheden.

Bovendien hangt terugbetalen van bijvoorbeeld uitgestelde belasting het bedrijfsleven nu de komende jaren boven het hoofd en dat kan leiden tot verminderde winstgevendheid en investeringsbereidheid. Bij de uitgestelde belasting gaat het om 19,7 miljard euro.

Daarnaast, zo belichtte ABN Amro vorige week, zijn ‘Amerikaanse’ toestanden Nederland niet geheel voorbij gegaan. Zelfstandigen hebben wel degelijk geleden onder de pandemie. Zij verloren inkomen en opdrachtgevers, en de Tozo-zelfstandigencompensatie woog daar lang niet altijd tegenop. De kloof tussen vaste werknemers, wier bedrijf werd gesteund, en flexwerkers is daardoor waarschijnlijk toegenomen.

Het voordeel van de ruimhartige corona-aanpak is op het eerste gezicht dat de overheid niet hoeft te kiezen welk bedrijf steun kreeg en welk niet. Dat lijkt billijk: een normale economische recessie is een verschijnsel dat uiteindelijk uit de economie zelf voortkomt. De pandemie-recessie kwam door een van bovenaf opgelegde beperking van de bewegingsvrijheid en de stilstand die daarop volgde.

Daar kon niemand wat aan doen. Maar niet hoeven kiezen waar de steun naartoe moet, is minder waardenvrij dan het lijkt. Het steunen van de ‘nationale’ luchtvaartmaatschappij is, zeker in het licht van de klimaatverandering, alsnog een politieke daad – hoe terecht wellicht ook.

Bovendien zijn er sectoren over het hoofd gezien. De cultuursector is een voorbeeld: geen bedrijfstak met grote, makkelijk te identificeren spelers, maar eerder een samenspel van veelal kleine bedrijven en instellingen met daaromheen een voortdurende pool van zelfstandige of semi-zelfstandige artiesten, technici en andere medewerkers. De kaalslag is daar groot.

Normaal zou een evaluatie van de steun op zich mogen laten wachten. Maar nu de kans bestaat dat de pandemie nog blijft rondwaren, wordt het tussentijds opnemen van de schade of het herijken van de steun noodzakelijk. Dat betekent dat er misschien toch vaker gekozen moet gaan worden. Want kiezen was, gezien KLM, toch al minder onvermijdelijk dan het leek.