Als je bent behept met een bestaan waarin de dagen op elkaar lijken worden de seizoenen opeens belangrijk. Mijn vader was een herfst-man. Het weer van gisteren, liefst nog wat guurder. „Ik ga gewoon wandelen”, zei hij op zondagmiddag als de regen tegen de ruiten sloeg. Een statement dat verder op niemand indruk maakte.
Park Biljoen in Velp tijdens de herfst, het staat me onverwachts helder voor ogen. Raar eigenlijk, want hoe vaak liep ik nu met hem mee? Bijna nooit, een wegwerpgebaar kon hij krijgen.
Maar toch, ik ben daar weer.
De regen sloeg ons in het gezicht, zijn bril besloeg, bijna geen gesprekken.
Hij wandelde zijn problemen weg. Elke dag hetzelfde rondje, op het laatst met een lichtgevend hesje over zijn jas. Even stoppen bij de gehandicaptensteiger, en als daar niemand was even de armen in de lucht steken en heel hard ‘vrijheid’ roepen.
Achteraf denk ik dat dat zelfspot was.
Geketend in een ambtenarenbestaan en een hypotheek op een rijtjeshuis, geen weg meer terug. Hij adoreerde tevreden mensen. We hadden thuis op de vensterbank twee beeldjes, gekleid door een zus van mijn moeder: de prompte vrouw en de contente mens. Dat was wat ze mooi vonden aan Brabant: de bewondering voor het gewone, het niets.
Hij zei dat herfstbladeren hielpen om het aardse bestaan te relativeren. We begonnen allemaal fris, maar waaiden uiteindelijk allemaal van de boom. Of zoiets. En daar dan namen van collega’s bij denken.
Allemaal hetzelfde lot.
Uitblinken was uitsloverij, zinloos.
„Je taak uitvoeren”, zei hij, „en dat dan zo correct mogelijk doen. Volgens de regels.”
Hij had op zijn werk een paar collega’s die hij leuk vond, ze lunchten niet samen. Hij at liever werkend.
Na de boerderij, rechtsaf over het blubberpad.
Hij gooide een kastanje in het water, keek naar de kringen.
Ze speelden met de hele afdeling mee in de Toto, hij beheerde de pot. Een collega deed van de ene op de andere dag opeens een week niet mee, ze wonnen dertienduizend gulden. De collega had hem in het nauw gedreven in een van de wandelgangen, hij wilde de rijksdaalder alsnog betalen. Hij wankelde bijna want de man had jaren meegespeeld, maar bleef consequent aan de formaliteiten en had gezegd: „Nee Bert, dat gaat niet, dan steel je van de anderen.”
Gisteren toen de wind me tijdens een kleine wandeling om de oren blies vond ik het opeens dapper. Een nieuw inzicht, voor de rest ben ik geen wandelaar.