Het Zwaard

Dagboek van een visser is visser en doet verslag vanaf de waterkant. Deel 55: over de koningin van de zee.
Dagboek van een visser

Elke dag, voor ik naar Moussa afreisde, kocht ik in alle vroegte vers aas op de vismarkt en telkens keek ik mijn ogen uit. Ansjovis bij duizenden, glimmende pijlstaartinktvissen, monsters met haaiengebit, stapels goudbrasems, rode zeebaarzen, stekelige schorpioenvissen, bergen garnalen, kreeften en venusschelpen in houten kisten vol ijs. Omringd door dooie vissen is weldadiger dan omringd door dooie mensen.

Plotseling sta ik oog in oog met xiphias gladius. Als een koningin vleit ze zich over een lage lange tafel, nat en blakend in het halfduister, de kop in een knik schuin naar boven gedraaid. Een drie meter lange torpedo-achtige spiermassa, van kop tot staart afgericht op de jacht.

Ik treed naderbij. Haar oog is groot, koel, blauw, zonder wimpers en wenkbrauwen, onbeschaamd open en naakt naar buiten toe gericht. De zwarte pupil middenin lijkt nog in leven. Mijn vingers glijden langs de ruwe rand van het zwaard zo hard als blauwsteen. Met gemak kan ze drie man door de borst rijgen.

De visboer tikt met het mes op de rug. „Vannacht gevangen. Ze leeft nog. Hoeveel wil je?”

Maar voor ik antwoord geef klieft het mes al door het massieve witte vlees. Een dikke ronde plak ter grootte van een discus verdwijnt in een plastic tas. „Hier, mooi prijsje voor jou.”

Ik reken af en vraag de visboer. „Zou je me God-beware-u een gunst willen bewijzen?”

„Tuurlijk, voor jou maak ik altijd mooi prijsje.”

„Nee, nee, ik wil wat anders.”

Hij kijkt me vragend aan.

Ik wijs naar het zwaard. „Verkoop je die?”

Na wat gepingel en luidruchtig Berbertheater (koppen worden „met zwaard en al” bewaard voor bouillons en bovendien had iemand al „een bod” gedaan op het zwaard) loop ik tenslotte met een grandioos zwaardviszwaard naar buiten.

Waarschijnlijk glom ik net zo sterk als de vis.

Twee weken lang lag het zwaard op het dak van mijn hotel te blaken en in te drogen door zon en wind. Elke ochtend strooide ik zout op het weke snijvlak om rotting en vliegeneitjes tegen te gaan. Telkens als ik eraan rook verscheen de zee voor m’n ogen en besefte ik opnieuw dat wat ik in mijn handen heb jarenlang met uitzinnige moordzucht door de duisternis van de abyss raasde. De avond voor vertrek naar Schiphol wikkelde ik het zwaard in een doek en borg het op in de grootste koffer. Diagonaal paste hij nipt.

Nu hangt hij aan het plafond, recht boven mijn schrijftafel, ongepolijst en horizontaal aan twee vislijnen; precies het materiaal dat haar in doodstrijd naar boven takelde. Zo zwevend boven mijn hoofd, als een toverstaf uit Lord of the Rings, moet er wel zegen neerdalen op mijn werk.