De Chinese componist en dirigent Tan Dun zou vorige week twee eigen werken in wereldpremière laten gaan bij het Concertgebouworkest; een nieuw tromboneconcert voor Jörgen van Rijen en een Requiem for Nature waarvoor regisseur Pierre Audi een mise-en-espace zou maken. Corona maakte Duns reis onmogelijk; dirigente Shiyeon Sung werd ingevlogen. Alleen het tromboneconcert bleef staan. Van de twee geplande avonden ging er maar één door.
Maar hóe. Three Muses in Video Game is een harmonieus prachtstuk waarin zo veel gebeurt dat het nauwelijks in één keer te bevatten is. In het eerste deel lijkt het oorlog geblazen, met drie grote troms verspreid over het orkest die beginnen met onregelmatige oosterse ritmes. De strijkers zetten hoog op de kam in voor een geluid dat ijzingwekkend veel lijkt op in de verte schreeuwende mensen. Maar geen tijd om daarop te letten, want het laagste register van de harp geeft een extreem heroïsch gevoel. Trots loopt het leger door. Duns stuk is een verkenning van game-muziek, en het gevoel dat je bij een game wil opwekken, snapt hij perfect. Dit spel wil je winnen.
Van Rijen sneeuwde in het eerste deel onder, maar in de solo van het tweede deel klinkt zijn onthutsende meesterschap duidelijk. Dun zet alle trucs van de trombone in; van ielig klein, dun en hoog naar luid bombastisch laag en daartussen elk snel mogelijk glissandoloopje.
Grapjas
In het laatste deel laat Dun een onbekend geluid klinken. Verward moeten je ogen langs alle instrumenten in het orkest. Het blijken de allerhoogste noten van de contrafagot. Grapjas. Dat moet een knipoog zijn naar Stravinsky, die zijn premièrepubliek eens verbaasde met de hoogste tonen van een gewone fagot.
Welluidend is een understatement voor het derde deel. Er klinkt een droomsamenhang die zowat uit zijn voegen barst van opzwepend triomf. Fluittrillers, harparpeggio’s, crescendo roffels op bekkens die het vólgende fijne akkoord aankondigen; het zou voor Disney nog te utopisch zijn. Honderd jaar geleden zou Dun zijn uitgelachen, en zelfs nu word je van het gewichtige instituut KCO deze muziek horen spelen nog melig. Hemel, wat is deze muziek welkom midden in een pandemie.
Het onheilspellende Muak van Isang Yun erna bleek een goed gespeelde contrastrijke programmatische vondst. Gelukkig maar, want de opening, Lumen Ad Finem Cuniculi van Theo Verbey, klonk zorgwekkend wezenloos. Ook het afsluitende stuk van Bartók werd te lomp gespeeld om een herinnering achter te laten. Het gaf gelegenheid om na te mijmeren over de twee geweldige middenstukken.