Ggz krijgt wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg niet opgelost

Psychische hulp Het gebrek aan hulp komt deels door een tekort van 3.500 tot 6.000 medewerkers. Volgens ggz-voorzitter Ruth Peetoom is het „alle hens aan dek”.
Een therapeut in gesprek met een cliënt.
Een therapeut in gesprek met een cliënt. Foto Roos Koole

De branchevereniging voor geestelijke gezondheidszorg ggz zegt dat het niet gaat lukken om de lange wachtlijsten voor psychische hulp op te lossen. Dat zegt voorzitter Ruth Peetoom van de Nederlandse ggz zaterdag in een interview met Trouw. Peetoom, die spreekt namens tientallen instellingen, zegt bovendien dat een debat over wat wel en niet onder ggz-zorg valt onontkoombaar is om de meest kwetsbaren te helpen.

Het gebrek aan hulp komt mede doordat er bij de ggz een tekort is van 3.500 tot 6.000 medewerkers. Daarnaast zijn er volgens de ggz zeker 3.000 medewerkers langdurig ziek, 6 procent van het totaal. Ondertussen hebben 15 procent meer jongeren om hulp gevraagd bij de ggz, terwijl het aantal volwassenen dat hulp zocht, na een daling in coronatijd, weer op het oude niveau is. Ggz-voorzitter Ruth Peetoom zegt in Trouw dat het aantal mensen dat psychische hulp nodig heeft tot „orkaankracht” is gekomen en vertelt dat het „alle hens aan dek” is voor de ggz.

Uit een rapport van de Nederlandse Zorgautoriteit van afgelopen juli bleek dat er ruim 77.000 mensen wachten op geestelijke gezondheidszorg. Van hen wachtten 27.000 langer dan de maximale termijn die is vastgesteld in de zogeheten Treeknorm, die door zorgaanbieders en zorgverzekeraars is afgesproken. Deze norm ligt op vier weken tot een eerste gesprek (intake) na afspraak met de huisarts.

De ggz wil dat, voordat mensen op een wachtlijst belanden, ggz-professionals direct bekijken wat de beste zorg is voor iemand. Hier is volgens de organisatie nu geen geld voor. In een brief van de inspectie voor gezondheid & jeugd en de Nederlandse Zorgautoriteit aan staatssecretaris van Volksgezondheid Paul Blokhuis (ChristenUnie), staat ook dat het ministerie moet kijken of het de vraag naar geestelijke gezondheidszorg kan verkleinen, onder andere door een deel daarvan onder te brengen bij de praktijkondersteuners in de huisartsenpraktijken of bij de maatschappelijke zorg die gemeenten bieden.