Wat zou een teruggekeerde dode ons kunnen vertellen? Die vraag zweeft boven het nieuwe Bosch Requiem van Hawar Tawfiq (38), dat tastbaar en zintuigelijk is, zoals de titel Requiem des fleurs et des nuages suggereert. Hij bouwde het niet op de traditionele fundamenten van de Latijnse bezweringen, maar stutte zijn muziek met poëzie van een Koerdische, Nederlandse en Vlaamse dichter. Met de woorden „Wat men de dood noemt, ligt in omgekeerde richting”, zet Hans Andreus de toon. En aan het slot drukt Bachtyar Ali ons op het hart dat de dood wacht, „en wanneer we vervuld zijn van schoonheid, roept hij ons als een moeder zo lieflijk: ‘Kom terug in mijn armen, het is voorbij!’”
Ook de dood in zijn wreedste vorm is geen onbekende voor Tawfiq, die op zijn vijftiende vluchtte uit het door oorlog en godsdiensttwisten verscheurde Irak, waar hij als Koerd zijn leven niet zeker was. Zo’n twee jaar later stierf daar zijn geliefde broer, de muurschilder Faraj.
„Ik woonde in Nederland en treurde. Maar na verloop van tijd bekroop me de gedachte: ‘Is de dood dan zo slecht? Misschien heeft hij nu de rust gevonden.’ Want zijn bestaan was hard. Hij moest het leger in, maar toen de oorlog tegen Iran uitbrak, dook hij onder. Hij wilde geen moordmachine van Saddam zijn. Jarenlang moest hij zich verschuilen. Nu hoefde dat niet meer. Voor levenden belichaamt de dood vaak een angstbeeld of verdriet. In mijn requiem wilde ik de zaken omdraaien, een gestorvene aan het woord laten.”
Onsterfelijken lijden
Drie jaar geleden begeleidde Tawfiq enkele conservatoriumstudenten die zich verdiepten in het duizenden jaren oude epos Gilgamesj, over „hij die de randen van de wereld in ogenschouw nam, het eeuwige leven zoekend”. Op middelbare scholen vroegen ze leerlingen wat die zouden doen als ze onsterfelijk waren.
„De Nederlanders ontvouwden allemaal plannen, vertelden de studenten me”, zegt Tawfiq. „Maar op een dag kwamen ze in een klas met Syrische kinderen, die antwoordden: ‘Wij willen dat niet, want onsterfelijken lijden, ze moeten toezien hoe hun geliefden één voor één doodgaan. Geef ons liever een mooi maar eindig bestaan.’”
Hun houding en het Gilgamesj-epos inspireerden Tawfiq. „Beide deden me beseffen dat de dood een boodschap aan het leven geeft. Het eindige nodigt ons uit schoonheid te zoeken en te genieten. Natuurlijk is er wel een verschil tussen de dood van een jongeling of een oudere die alles mocht ervaren.”
In diezelfde periode overleed zijn 82-jarige compositieleraar van het Tilburgse conservatorium Fontys, Alexandru Hrisanide, aan wie Tawfiq zijn requiem opdraagt. „Op het laatst zat hij in een zorginstelling waar ik hem vaak bezocht. Het was altijd moeilijk om te vertrekken. ‘Jij bent de zoon die ik altijd wilde’, zei hij vaak. Misschien deelden wij als ballingen – hij groeide op in Roemenië – eenzelfde existentiële eenzaamheid. Hij leerde me de diepte van schoonheid te zien.”
De leerschool begon in het leslokaal achter lege muziekbalken, maar ging ook daarbuiten door. „Dan nam hij me mee naar een gebouw en vroeg me het mooie te benoemen. Ik ben blind, dacht ik, ik zie alleen maar deuren, en dingen om niet tegenaan te knallen. Maar Alexander zag er zo veel prachtigs in. Hij kon midden op straat glimlachend stilstaan om foto’s te maken van een bloem die zich tussen de gebroken tegels omhoog wurmde. Zonder hem zou ik daar geen oog voor hebben gekregen.”
Beethoven
Het herkennen van schoonheid is net zo lastig als het scheppen ervan, ervoer Tawfiq. „Als kind bewonderde ik de vioolconcerten van Paganini. Maar ik las ergens dat Beethoven de koning onder de vioolconcerten had geschreven. In Irak was het moeilijk een opname te bemachtigen. En toen dat eindelijk lukte, viel de muziek me tegen. Dit kan toch niet waar zijn, dacht ik. Het moet aan mij liggen. Dus bleef ik luisteren. En langzaam kreeg Beethoven me in zijn greep. Ik leerde: muziek zoekt ons niet, wij moeten haar zoeken.”
De diepte van schoonheid zien, vereist inspanning, weet hij nu. „Het herinnert me aan een verhaal van Khalil Gibran. Hij schrijft hoe God na het voltooien van de schepping, op de ochtend van de zevende dag – vlak voor hij gaat rusten – ziet dat hij wat is vergeten: het mooie en het lelijke. De schoonheid schenkt hij schitterende kleren en lelijkheid hult hij in lompen. Na een lange tocht vanuit de hemel komen beiden op aarde aan. Vermoeid besluiten ze als beste vrienden te gaan zwemmen. Schoonheid voorop. Maar wanneer hij zich in het midden van het meer omdraait, blijkt lelijkheid verdwenen. Bij terugkeer liggen op de oever alleen nog de lompen. Sindsdien heeft de mensheid moeite om schoonheid te herkennen.”