Kan het gejank zachter?

Muziek bepaalt het leven van . „Sweelincks barokke wellness resets mijn orkestbesef.”
Wagner over muziek

Tijdens een wandeling door het bos lijken de bomen boven mijn hoofd op een immens orgel, de bladeren vallen als muzieknoten voor mijn voeten. Het wekt het verlangen om uit het orkestkeurslijf te stappen en me in een bad van onbevangen orgelmuziek onder te dompelen. Met een vrij weekend in het verschiet, ontdek ik dat Sweelincks vierhonderdste sterfdag voor legio festivals in de regio zorgt. Mijn keuze valt op Zutphen, voornamelijk vanwege het prachtige Hendrick Baderorgel. Verblijd pak ik een reistas en sta ik klaar om te vertrekken als Prokofievs Zesde symfonie, die volgende week op het programma staat, mijn aandacht trekt. Welwillend neem ik mijn altviool mee. Al in de trein blader ik ‘droog’ door de partituur en probeer ik mijn geweten te sussen, want de partij is niet zeer moeilijk. Toch wringt onvoorbereid op mijn werk zijn met mijn voorpret voor het weekend.

Het hotel in Zutphen staat pal tegenover de Walburgiskerk waar het orgel zich bevindt en het concert zal plaatsvinden. Het weer is magnifiek. Begerig kijk ik naar de winkelstraat, aarzel even maar kies toch maar voor de hotelkamer en het studeren. Ik ben nog niet eens halverwege de eerste pagina als er op mijn deur wordt geklopt. „Kan het gejank zachter?” vraagt een chiqueling. Me excuserend smijt ik de deur weer dicht en duw ik een hoteldemper op de snarenkam. Mijn strijkstok stribbelt tegen de klankboei en kijft onprettig op de doffe snaren, mijn vingers klagen ontmoedigd en laten Prokoviefs muziekvragen onbeantwoord. Zonder klankverdieping verandert mijn roeping in een kwelling. De zon lonkt, het muziekvrije leven verleidt en ik geef me gewonnen.

De kerk is halfvol, de eerste klanken van Sweelincks Fantasia chromatica duwen de laatste restjes Prokofiev uit mijn systeem en ik ga op in een weelderig chromatische mineur. Jan Pietersz’ barokke wellness resets mijn orkestbesef. Mijn ziel omhelst de zwellende klanken en ik voel me op vakantie van mijzelf als een zachte por mijn enthousiasme verstoort. „Zo’n orgel is net een orkest”, fluistert een luisteraar naast me. Pardoes galmen trompetten, contrabassi en violen door Sweelincks stuk in mijn oren. Ontdaan knipper ik met de ogen, en herken ik de gast die een paar uur geleden aan mijn hotelkamerdeur stond te klagen. „Vindt u niet?” herhaalt dezelfde kwast, vergenoegd over zijn vondst.

Ewa Maria Wagner is altvioliste en schrijfster.