En dan is er opeens zo’n moment waarop je denkt: nu heb ik mijn voortanden nog. Het gebeurde vrijdagavond laat, ik ging met een leuke club over straat, mijn rechtervoet zwikte en woesj, daar buitelde mijn lichaam voorover. Alles vertraagde, herfstbladeren en sigarettenstompjes koprolden in slow motion onder mijn graaiende handen door. Grappig, dacht ik, hoe je tijdservaring verandert wanneer je valt. In mijn hoofd vielen boekenkasten om en kwamen er tientallen scenario’s voorbij: dat ik ongetwijfeld op weg was naar een hersenschudding, een verbrijzeld sleutelbeen, een schouder uit de kom, kapotte kiezen, verschoven wervels, gebroken botten, maandenlange revalidatie, geldnood omdat ik niet meer kon werken. Het heden was veranderd in een barst waaruit talloze rampen zich vertakten.
Terwijl ik dit allemaal dacht, was mijn lichaam nog heel, en hoewel ik met een behoorlijke snelheid op weg was naar het trottoir, was er nog tijd voor talloze gevolgtrekkingen, terwijl mijn haren zwermden als dieptewier en om mij heen omstanders lage kreten begonnen uit te slaan. Wat jammer, dacht ik al vallende, dat je slechts in staat bent tot zo’n intense tijdsbeleving wanneer je op weg bent naar iets bijzonder oncomfortabels.
Opeens schoot de hersenstam wakker waardoor mijn linkervoet een stap naar voren deed en de val zo werd opgevangen. Even dacht ik van pfoe, ik heb het gered, maar helaas had ik toen al zoveel vaart gemaakt dat ik ook weer over die linkervoet heen struikelde en ja hoor, daar vertraagde de tijd alweer. Ik dacht van: waarom was ik nooit dankbaarder voor al die ontelbare uren dat ik gezond was, toen ik mijn voortanden nog had? Een ouder deel van de geest jammerde om God en de rest vroeg zich af waar mijn verzekeringspas eigenlijk was.
En toen was er die eerder totaal onbetrouwbaar gebleken rechtervoet, die vanuit het niets de smak tegenhield waardoor alle beweging stokte als bij een perfecte turnlanding (het enige dat nog ontbrak was dat ik de armen in de lucht gooide en een jury bordjes omhoog hield). Alle mogelijke rampen werden als strengen schrikdraad weer opgerold tot een bol. Het hier en nu verdween meteen.
Mijn tong ging langs mijn tanden. Ze zijn er nog, dacht ik opgelucht, wie weet voor hoelang, maar voor nu is het meer dan genoeg. Ondertussen slikte de barst haar vertakkingen in en loste op. Omstanders wreven me over mijn rug, ik wuifde hun zorgen weg, er was niets aan de hand, ik was geheel intact. Er was helemaal niets aan de hand.