Opinie

De overheid lijkt zich geen bal aan te trekken van kleine gemeenschappen

Marjoleine de Vos

Het is toch ook te gek ook, mompel ik boven De Groene Amsterdammer waarin een stuk staat over hoe de overheid zich terugtrekt uit de dorpen. Vooral provincies als Zeeland, Friesland, Drenthe en Groningen hebben de laatste decennia te maken gekregen met steeds grotere afstanden tot zorg en onderwijs, steeds minder bibliotheken en zwembaden, steeds minder politie. Handige info voor inbrekers: de agent is aanwezig van twee tot vijf op maandag en donderdag.

Verrassend hoe snel je gaat zitten mopperen en jezelf beklagen als je zo’n stuk leest. Niet dat er niet het een en ander aan te merken valt, zeker wel. Het is waar dat de overheid zich geen bal lijkt aan te trekken van kleine gemeenschappen. Het enige wat steeds verzonnen wordt, is om alles goedkoper te maken door schaalvergroting, wat het verhaal dat de gemeente zoveel dichter bij de burger zou staan nogal ontkracht.

En niet alleen de kleine gemeenschappen hebben te lijden onder kortzichtig beleid: zie de zich vullende ziekenhuizen en de te krappe opvang voor asielzoekers. Steeds weer blijkt dat men niets heeft zien aankomen, nergens op is voorbereid. En dan denk je weer aan al dat blije gejoel over lean and mean, dat misverstand dat alles wat niet direct en voortdurend benut wordt, overbodig is. Het misverstand dat een land zoiets is als een bedrijf.

De boze burger in jezelf hoeft nauwelijks wakker geschud te worden, de geringste blik in de krant is al genoeg. „Menschenhass” neurie ik kwaad en schiet dan in de lach. Het is een verontrust uitgezongen woord uit Brahms’ Alt-Rhapsodie, waarin een man beklaagd wordt die er niet meer in slaagt om mee te doen, hij is de mensen te veel gaan haten – Aber abseits wer ist’s? Wie staat daar zo terzijde? Ja, wie zou dat zijn. Dat is allang niet meer een eenzame figuur.

Op Radio 4 was afgelopen week de Klassieke Top 400 te horen, bij elkaar gestemd door de luisteraars (geen Alt-Rhapsodie trouwens). Al die mensen die blij worden, ontroerd raken of onder de indruk zijn van muziek, die erin op kunnen gaan, erdoor betoverd worden of vrolijk door het huis gaan lopen stampen, die in de auto zitten mee te knikken met hun hoofden, mee te dirigeren – het is een buitengemeen opwekkend idee. Natuurlijk moet je je wel zorgen maken over de wereld, het land, de medemens, rechtvaardigheid, zorgzaamheid. Maar uiteindelijk maak je je druk over politiek omdat je een bepaald soort leven voor ogen staat, politiek is er immers niet om zichzelfs wille („Dat denk jíj”, mompelt de boze burger). Zoiets als levensvreugde, daar is het toch allemaal om te doen. Mijn eigen boze burger schept natuurlijk ook vreugde in het gemopper, al is dat geheimzinnig, want een plezierig gevoel geeft het allerminst.

Ik denk aan de woorden die de schrijver en dichter Zbigniew Herbert, de schilder Johannes Vermeer in de mond legt: „[Ik] zal u vertellen dat ik trots ben, erin geslaagd te zijn zowel een bepaald, heel bijzonder intens kobalt te combineren met een lichtgevend, citroenachtig geel, alsook de weerschijn van het zuiderlicht vast te leggen dat door dik glas op een grijze muur valt.” De grote kwesties los je er niet mee op, maar kijk je naar een schilderij van Vermeer, of denk je zelfs maar aan de concentratie en inspanning nodig om dat zuiderlicht op de grijze muur vast te leggen, dan, ja, dan. Dan is alles even anders, net zoals wanneer je Schuberts strijkkwintet hoort of Bachs dubbelconcert voor viool. Of wanneer je leest over houtdateringen waarmee precies vastgesteld kan worden wanneer een bepaalde Viking-nederzetting is gebouwd – dat is toch zeer vrolijk en optimistisch stemmend? Ook al gaan we dan te gronde?

Marjoleine de Vos is redacteur van NRC.