Enig masochisme is de informateurs Wouter Koolmees en Johan Remkes bepaald niet vreemd. Als hun poging het taaie formatieproces op gang te trekken daar al geen aanwijzing voor is, dan toch zeker het initiatief dat zij vorige week aankondigden. De informateurs gaven namelijk aan gedupeerden van de Toeslagenaffaire en van de aardgasproblematiek in Groningen bij hun werkzaamheden te betrekken. De beoogde nieuwe werkwijze en met name de geambieerde nieuwe bestuurscultuur werden aangevoerd om ook deze groepen bij het formatieproces te betrekken.
Op het eerste gezicht is het uitnodigen van dergelijke slachtoffergroepen een sympathiek idee om te achterhalen „wat er beter kan en anders moet” in de relatie tussen burger en bestuur. Bij nadere beschouwing is er tegen dit voornemen van de informateurs wel wat in te brengen, principieel en praktisch.
Ten eerste is de voorname fictie die we hanteren in ons representatieve en bovenal electorale democratische bestel dat uiteraard de burgers van het land zich over de gewenste koers mogen uitspreken. En over hun relatie met overheid of staat. Maar dan wel alle burgers, meer specifiek kiesgerechtigden die van zich kunnen laten horen bij in dit geval verkiezingen voor de Tweede Kamer. Die kiezersuitspraak bepaalt de samenstelling van de Tweede Kamer en legt aldus het fundament voor een nieuw kabinet. En hoe onduidelijk, ongearticuleerd of dubbelzinnig ook, de uitspraak van het Nederlandse electoraat is de gezaghebbende boodschap aan overheid en bestuur. Waarom dan in een latere fase specifieke niet-verkozen groepen burgers nogmaals mogen aanschuiven om suggesties te doen over de relatie tussen burgers en bestuur, is onduidelijk.
Meer burgers willen een zegje doen
Onduidelijk, en oneerlijk, namelijk ten opzichte van de vele andere burgers die allicht ook hun zegje zouden willen doen. Waarom de twee slachtoffergroepen wel en andere groepen en personen niet? Andere groepen, al dan niet eveneens slachtoffer van falend overheidsbeleid. Of misschien wel bekend met uitstekend overheidsbeleid, wat voorbeelden (‘best practices’) zou kunnen opleveren van hoe het ook en beter kan. Dat mensen die slachtoffer zijn van de Toeslagenaffaire en de aardgaswinning vanwege hun treurige lot een extra democratisch recht zouden hebben verdiend, is verre van evident. Wat de democratische legitimiteit is van de slachtoffergroepen, is volstrekt duister.
Daarbij is het op zijn minst ironisch dat juist in het kader van de nieuwe bestuurscultuur wordt teruggegrepen naar een aanpak die kenmerkend voor de oude bestuurscultuur was, en is. Polderen, iedereen om de tafel. Vele vermeende belanghebbenden en (ervarings)deskundigen mogen meepraten over bestuur en beleid, dit keer over de kloof tussen burger en politiek en hoe die te dichten zou zijn. Maar was niet juist één van de kenmerken van dergelijk politiek-bestuurlijk polderen het gebrek aan transparantie en het ontbreken van duidelijke bevoegdheden en verantwoordelijkheden? Met wie precies gaan de informateurs het gesprek aan? Waarom met hen en niet met anderen, en wat kan de inhoudelijke inbreng van de nieuwe gesprekspartners eigenlijk zijn? Remkes gaf al aan dat Koolmees en hij niet iedereen voor een (tweede) gesprek uitnodigen en daar selectief in zijn. Maar op basis van welke criteria? Over transparantie gesproken.
Wat de democratische legitimiteit is van de slachtoffergroepen, is volstrekt duister
Trouwens, stel dat de vertegenwoordigers van slachtoffergroepen een inhoudelijke bijdrage aan het overleg leveren. Wat dan nog? Aardig om te horen voor Koolmees en Remkes wellicht, maar het zijn uiteindelijk de partijen zoals vertegenwoordigd in de Tweede Kamer die het laatste woord hebben. Zitten zij te wachten op het advies van een Toeslagenslachtoffer of een Groningse gedupeerde, hebben zij eigenlijk behoefte aan dat advies? De kans dat de genoemde inbreng voor kennisgeving wordt aangenomen en dat overgegaan wordt tot de politieke orde van de dag is levensgroot aanwezig. Dat op deze wijze de relatie tussen burger en overheid wordt verbeterd, is hoogst twijfelachtig. Het voedt slechts teleurstelling – juist over die overheid.
Hoe meer zielen, hoe meer vreugd
In 2007 organiseerde het kabinet-Balkenende IV een honderd-dagentour door het land om ideeën op te doen. De eerdere kiezersuitspraak die ten grondslag lag aan dat kabinet werd kennelijk niet voldoende geacht, en eigen opvattingen onvoldoende bruikbaar voor het vormen van beleid. Zeker, het was een nieuwigheidje, maar een vondst die vanuit democratisch perspectief twijfelachtig was. Iets dergelijks lijkt het geval met de originele aanpak die Koolmees en Remkes hebben aangekondigd. Praten over een nieuw kabinet met groepen burgers zonder enige democratische legitimiteit of gekende institutionele positie is aanvechtbaar. En praktisch erg onhandig. Alsof de huidige Tweede Kamer nog niet genoeg kleuren en smaken kent.
Hoe meer zielen, hoe meer vreugd, zullen de informateurs hebben gedacht. Ze hadden beter een andere zegswijze als hun richtlijn kunnen nemen: te veel koks bederven de brij.