Als je het aan Sjinkie Knegt (32) vraagt, is er in dertien jaar weinig veranderd aan het shorttracken in Beijing. Het Capital Indoor Stadium, de ijsbaan waar dit weekend de eerste wereldbekerwedstrijd van het seizoen werd verreden en waar in februari de olympische races zijn, ligt op dezelfde plek als toen Knegt er in 2008 voor het eerst schaatste. Het enige verschil dat hij kan bedenken, zegt hij vanuit China, is de kleur van de stoeltjes. „Die waren rood, geel en blauw, en nu alleen blauw.”
Toch zijn de omstandigheden compleet anders dan destijds. In 2008 was Knegt een tienertalent met als beste prestatie een kwartfinale op de 1.000 meter. Geen van de andere Nederlandse deelnemers haalde een finale. Twee jaar later op de Winterspelen in Vancouver deden zeven shorttrackers mee, en ook daar haalde niemand een finale.
Het Nederlands team is met hogere verwachtingen naar Azië afgereisd. Tijdens de wereldbekerwedstrijden in China en Japan, en later in Hongarije en Nederland, kunnen olympische tickets verdiend worden, maximaal vijf per geslacht per land. De kwalificatieprocedure is ingewikkeld, maar het komt er grofweg op neer dat op elke afstand – 500, 1.000 en 1.500 meter – de Nederlanders zich over vier wereldbekerraces bij de beste dertig moeten schaatsen. En op de relay bij de beste zeven landen. „Het zou mij tegenvallen als dat niet lukt”, zegt bondscoach Jeroen Otter. „Wij zijn zo’n topland dat we met vijf mannen en vijf vrouwen op de Spelen moeten staan.”
Bij de Winterspelen wil Nederland medailles winnen. Knegt was in 2014 de eerste Nederlandse shorttracker die een olympische plak won, met brons op de 1.000 meter. Vier jaar later pakte hij zilver op de 1.500 meter, en werd Suzanne Schulting olympisch kampioen op de 1.000 meter.
Meedoen is niet meer genoeg. „Ik ga voor het hoogste haalbare”, zegt Knegt. Schulting neemt geen genoegen met minder dan twee keer goud. Schaatsers als Selma Poutsma, Xandra Velzenboer en Itzhak de Laat wonnen afgelopen jaar WK-medailles. En op de relay is Nederland topfavoriet, bij de mannen, vrouwen en mixed.
Van ver gekomen
Het Nederlandse shorttrack is van ver gekomen, zegt Niels Kerstholt, oud-shorttracker en tegenwoordig trainer van jonge talenten. Hij heeft legio voorbeelden van de armzalige staat van het shorttrack aan het begin van deze eeuw. Zo was de bondscoach een tijd lang ook de fysio, bij gebrek aan geld voor meer begeleiders.
Of neem het jaar 2006, toen na de Spelen in Turijn een groot deel van de schaatsers uit de kernploeg besloot te stoppen. Kerstholt bleef als enige man op niveau over. „Toen heb ik besloten twee jaar bij een internationaal team onder leiding van Jeroen Otter te gaan trainen. Pas daarna ben ik weer bij de kernploeg gaan schaatsen.”
Het contrast met nu is groot. De Nationale Trainingsselectie Shorttrack (NTS) telt twintig shorttrackers van niveau en is met een begeleidingsstaf van een man of elf naar China afgereisd. Behalve de bondscoach zijn er een assistent, materiaalman, drie fysiotherapeuten, een teammanager, teamarts, voedingsdeskundige en twee embedded scientists, die data over de shorttrackers verzamelen en analyseren.
Bjorn de Laat is een van die wetenschappers. Tot hij in 2014 bij de NTS in dienst kwam, deed zijn voorganger de analyses parttime. „Hij verzamelde alleen data in de winter, maar juist in de zomer als je geen wedstrijden hebt om vorm te testen, zijn data des te belangrijker.”
In die begindagen begon De Laat met het verzamelen van gegevens, zonder precies te weten wat hij ermee wilde. „We probeerden gewoon van alles.” Nu gaat het opmeten en bijhouden van data veel preciezer. De Laat heeft er inmiddels een collega bijgekregen vanwege de grote hoeveelheid data.
Starts, wissels in de relay, rondetijden, alles wordt geanalyseerd. Dat leidt tot gerichtere trainingen. De Laat: „We geven de schaatsers inzicht in zichzelf en het gevoel dat ze alles hebben wat ze nodig hebben. Zo krijgen ze meer zelfvertrouwen.”
De omslag richting de top wordt vaak toegeschreven aan Jeroen Otter, sinds 2010 bondscoach. Zelf omschreef Otter zijn rol in de ontwikkeling van het Nederlandse shorttrack eens als een kribbe waar hij alleen maar het matras in hoefde te plaatsen.
Dat is te bescheiden, vindt Kerstholt. „Jeroen heeft een belangrijk aandeel gehad in de professionalisering van de sport. Hij zoekt altijd naar verbetering.” Maar ook voor Otters komst had NOC-NSF stappen gezet. „Zij zagen in 2006 in dat Nederland olympische medailles kon halen in het shorttrack. Dus ging de geldkraan open.” Kerstholts generatie ging zelf op zoek naar technische kennis om beter te worden. „Voordat Otter kwam, was er al veel veranderd. Met hem hebben we dat doorgetrokken.”
De top van Nederland is nu een stuk breder. Trainen met buitenlandse teams, zoals de nationale ploeg de afgelopen jaren deed, gebeurt niet meer. „Als de oude generatie stopt, staat er een groep jongelingen klaar die nauwelijks voor hen onderdoen”, zegt Kerstholt. Het verschil tussen de nummer een en tien is niet meer een seconde per ronde, maar enkele tienden van seconden.
Regionale talententeams
Dat de jonge garde zoveel beter is komt door een andere opleidingsstructuur. Vroeger had je alleen Jong Oranje, en daarboven de kernploeg. Viel je daarbuiten, dan was je carrière eigenlijk voorbij. Tegenwoordig zijn er drie regionale talententeams. Daar worden jonge shorttrackers getraind op een goede basistechniek en prestatiegedrag. „Ze worden veel completer afgeleverd bij de NTS dan vroeger. De stap naar de top is kleiner”, vertelt Kerstholt.
In de NTS is daardoor meer concurrentie. Niet iedereen kan meer mee naar de wereldbekerwedstrijden, of naar de Spelen. „Normaal trainen we met twintig man, nu met de helft”, zegt Suzanne Schulting. Knegt heeft de ontwikkeling van het Nederlandse shorttrack van nabij meegemaakt. „Ik was erbij vanaf het moment dat ze het hebben omgegooid.” Knegt is blij met het hoge niveau in Nederland. „Je kunt er alleen maar van dromen dat je zes goede mannen voor de relay hebt.”
Ander voordeel van een brede top voor Knegt: in aanloop naar de vorige Spelen moest hij vrijwel elke wedstrijd starten om voor Nederland olympische startbewijzen binnen te halen. In weken als deze, met twee wereldbekerwedstrijden achter elkaar, kan dat oplopen tot veertig starts. „Nu hoef ik maar twee afstanden te rijden.” Nederland, wil Knegt maar zeggen, heeft tegenwoordig een luxeprobleem.