Het vertrouwen in de wetenschap is groot. Met deze recente conclusie van het Rathenau Instituut opende demissionair minister Ingrid Engelshoven (Onderwijs Cultuur en Wetenschap, D66) haar toespraak tijdens de uitreiking van de Spinoza- en Stevinpremies. „Terecht”, zei ze. „En hoopvol nieuws.”
Ze stak hiermee een hart onder de riem van die wetenschappers voor wie bedreiging en intimidatie aan de orde van de dag zijn. „Iedereen in dit land profiteert de hele dag van de Nederlandse wetenschap, en van het harde werk van al onze wetenschappers.” En daarom moeten we zorgen dat de wetenschap blijft floreren. En dat academische vrijheid en veiligheid gegarandeerd zijn. Een belangrijke boodschap, maar hij was mij haast ontgaan.
De methodoloog in mij was afgeleid door de openingszin. Ik vroeg mij af wat het betekent dat Nederlanders vertrouwen hebben in de wetenschap? Wat verstaan zij onder ‘de wetenschap’ en waar hebben ze precies vertrouwen in? En hoe ‘meet’ je de mate van vertrouwen in een enquête? Stel je één vraag, als hoeveel vertrouwen heeft u in de wetenschap? Of combineer je vragen over vertrouwen in allerlei aspecten van de wetenschap, zoals kwaliteit, nut, en kennis en kunde van wetenschappers, tot één antwoord?
Waarom ik mij dat afvroeg? Omdat het grote vertrouwen op gespannen voet lijkt te staan met de matige onderzoekskwaliteit waarop methodologen en statistici al decennialang wijzen. Omdat het botst met het feit dat veel onderzoek zich nauwelijks laat reproduceren en dat perverse prikkels als publicatiedruk de kwaliteit van studies al jaren ondermijnen. Dat is ook de realiteit van de wetenschap, maar dat speelt in de beeldvorming en dus bij het vertrouwen blijkbaar geen rol. Wat betekent het vertrouwen dan wel?
Abstract
Het Rathenau instituut peilt sinds 2012 elke drie jaar het vertrouwen in instituties zoals de wetenschap, rechtspraak, media, politiek en het bedrijfsleven. De recente enquête werd ingevuld door een representatieve steekproef van zo’n 1.500 respondenten. Vertrouwen is vastgesteld met slechts één vraag, te antwoorden met een cijfer van 1 tot 10: „Kunt u aangeven of u wel of geen vertrouwen heeft in de onderstaande instituties?”
Net als in voorgaande jaren geniet de wetenschap het grootste vertrouwen, dit keer met een gemiddeld cijfer van 7,4. In het eerste rapport uit 2012 plaatsten de onderzoekers een kritische kanttekening bij de betekenis van deze positieve waardering: „De vraag meet het vertrouwen in de wetenschap in abstracto c.q. als institutie of ideaal.” Oftewel: het gaat eigenlijk niet over de wetenschappelijke praktijk en ook niet over de betrouwbaarheid of de kwaliteit van het onderzoek.
In het nieuwe rapport wordt dat bevestigd. De onderzoekers schrijven dat de term wetenschap breed is en divers geïnterpreteerd kan worden. Ze hadden de deelnemers daarom gevraagd waaraan ze denken bij ‘de wetenschap’. En inderdaad: ze denken vooral aan positieve en neutrale begrippen als onderzoek, kennis, vooruitgang, ontwikkeling en universiteit. Allemaal heel abstract. Dáár hebben ze vertrouwen in. Slechts een paar procent noemt negatieve aspecten als fraude, plagiaat en belangenverstrengeling van onderzoeksfinanciers.
In abstracte zin hebben Nederlanders vertrouwen in de wetenschap. Wanneer het concreter wordt maken ze onderscheid. Zo laat het rapport zien dat ze veel vertrouwen hebben in onderzoek naar de behandeling van kanker en de oorzaken van dementie, maar het minst in de effectiviteit van mondkapjes bij corona. De tegenstrijdige berichtgeving over de mondkapjes speelt daarbij mogelijk een rol, schrijven de onderzoekers, maar ook is de wens de vader van de gedachte. Mensen zijn eerder geneigd onderzoek te vertrouwen als het aansluit bij hun eigen waarden en standpunten. Ze willen medische doorbraken, maar zien niets in de invoering van de mondkapjes.
Vertrouwen in alles
Het vertrouwen in de wetenschap is niet alleen abstract, het lijkt ook vooral te gaan om vertrouwen in de instituties in het algemeen. De cijfers weerspiegelen volgens het eerste rapport een ‘diffuse houding tegenover instituties’ die wordt beïnvloed door ‘algemene attitudes’. Zo blijkt dat GroenLinks- en D66-stemmers beduidend meer vertrouwen hebben in de instituties dan PVV-, FvD- en SGP-stemmers. En dat ook hoogopgeleiden of mensen met een hogere maatschappelijke positie positiever zijn.
Dat het vertrouwen lijkt te gaan om instuties in het algemeen suggereren ook de cijfers. „Vertrouwen van Nederlanders in de wetenschap stijgt”, kopt de website van het Rathenau Instituut, maar dat gold voor alle instituties. Het cijfer voor de wetenschap steeg met 0,3, net als die van de vakbonden en de Tweede Kamer. Het vertrouwen in de regering en de rechtspraak was zelfs 0,5 hoger.
En ook de oorzaak voor de stijging lijkt niet specifiek. Het wordt toegeschreven aan de crisis, maar niet de coronacrisis in het bijzonder. „Ook bij andere crises, zoals een terroristische aanslag of vliegramp, stijgt het institutioneel en politiek vertrouwen.”
Het vertrouwen in de wetenschap is groot. En gestegen. Voor wat het waard is.