Op de dag dat Margot Dijkgraafs grootvader Leen haar grootmoeder Mien ten huwelijk vroeg, Pasen 1916, waren zij op bezoek bij haar familie in Goes. De vrouwen en de mannen zaten apart, zoals dat ging in die tijd: de vrouwen in de woonkamer, de mannen buiten op het terras. Het gesprek van de mannen ging over kiesrecht voor iedereen, ook voor vrouwen. Moest dat nou echt, vroegen ze zich af.
‘Plotseling hoorde Mien hoe Leen zijn stem verhief, verbaasd vielen de mannen stil. Waarom zouden Mien, Jane, Lise en de andere vrouwen hier niet mogen stemmen, zei hij. Ze hebben gestudeerd, ze zijn slim, zijn ze niet vaak intelligenter dan wijzelf? Ze werken, ze dragen bij aan een nieuwe samenleving, ze onderwijzen de nieuwe generatie. Zijn ze niet praktischer ingesteld, zijn ze niet in staat dingen veel efficiënter te organiseren dan wij?’
Mien, schrijft Margot Dijkgraaf in In de voetsporen van mijn grootvader, kreeg een kleur van verrassing. Hij durfde wel. En wat was hij modern, hij las ook al boeken die door vrouwen waren geschreven. En Leen? Die besefte: het was nu of nooit. ‘Bij het afscheid vroeg hij of ze nog een kleine wandeling met hem wilde maken. Ze liepen een stukje langs de haven, ze voelde dat hij worstelde, de conversatie stokte. Wilde ze met hem trouwen, over een tijdje? Mien bleef staan. Ze kreeg een kleur, glimlachte verlegen.’
Grasduinen
Is het zo gegaan? Het zou kunnen. Margot Dijkgraaf, schrijft ze, merkte in haar zoektocht naar het verleden van haar grootvader dat ‘als je weet wat iemand leest en schrijft, je heel dichtbij komt’. En dat wist ze, door de boeken die haar moeder nog had bewaard van haar grootvader, maar vooral door wat ze in coronatijd al grasduinend vond in haar huis: een koffertje dat decennialang onder haar moeders bed had gelegen, met daarin een Duitstalig, 26 pagina’s lang artikel dat haar grootvader schreef over Penthesileia, koningin van de Amazonen en hoofdfiguur in een tragedie van de Duitse dichter en schrijver Heinrich von Kleist (1777-1811).
Op dat moment wil ze weten: wie was die grootvader die ze nooit heeft gekend – Leendert de Jongh stierf in 1934, 47 jaar oud – die weigerde zijn plek in te nemen in het familiebedrijf van boomkwekers en zaadhandelaren, in plaats daarvan het onderwijs in ging en kennelijk net als zijzelf geïnteresseerd was in rebelse vrouwen in de letteren. Na de vondst van het artikel zoekt ze verder: in krantenarchieven, in geschiedenisboeken en bovenal in de literatuur, ‘altijd een ideale manier om je wereld te vergroten en er meer van te begrijpen’.
Schrijver en literatuurcriticus Margot Dijkgraaf (1960) ontving in september de Gouden Ganzenveer voor haar verdiensten voor ‘het geschreven woord in de Nederlandse taal’, lezers van NRC kennen haar van haar vele recensies van Franstalige literatuur. Al die liefde voor de werelden die boeken voor je ontsluiten lees je terug in In de voetsporen van mijn grootvader, in feite een intelligente en overtuigende mengeling van geschiedschrijving en geromantiseerde non-fictie. Passages over de mogelijke gevoelens, uitspraken en belevenissen van haar grootvader spelen zich af tegen de achtergrond van wat in diens tijd zoal plaatshad: meer toegang tot onderwijs dankzij nieuwe wetgeving, de vluchtelingenstroom tijdens de oorlog, ontwikkelingen in de kunst na die oorlog, het toenemend hoge aanzien van het beroep van leraar.
Op die manier wordt het boek als vanzelf ook nog een behartenswaardig pleidooi voor literatuur en literatuuronderwijs. ‘Literatuur verbindt je met de werkelijkheid, niet alleen die van nu, maar ook die van een eeuw geleden. Via de verbeelding kun je daar komen waar feiten tekortschieten.’