Lang waren Nederlandse vertalingen van de verhalen van John Cheever alleen tweedehands verkrijgbaar. Aan die zonderlinge situatie is nu een eind gekomen: onder de titel Visioen van de wereld is een bundel van Cheevers verhalen verschenen, samengesteld door Julian Barnes. Er staan zestien verhalen in. De in 1978 uitgekomen (en met de Pulitzerprijs bekroonde) verzamelbundel The Stories of John Cheever bevat er 61, dus Barnes heeft streng geselecteerd. Een onmogelijk karwei, het zou dan ook ondankbaar zijn om te gaan zeuren over de verhalen die er niet in staan. Nou, even dan: waar is in godsnaam ‘The Housebreaker of Shady Hill’?
In het landschap van het Amerikaanse korte verhaal is Cheever (1912-1982) een grote berg, tussen toppen als Flannery O’Connor en John Updike. Met die laatste werd Cheever vaak vergeleken. Beiden zijn meesters in het weergeven van de levens van de drinkende overspelige witte middenklasse; beiden slaagden erin die levens naar een hoger plan te brengen, zodat de personages niet alleen voor zichzelf en voor hun tijd stonden. Cheever slaagde daar het beste in, omdat hij het meest roekeloos was. Juist omdat hij zo onzeker was, durfde hij veel.
Doodsangsten
Neem het verhaal ‘De landman’. Zakenman Francis Weed neemt een binnenlandse vlucht. Het vliegtuig komt in slecht weer terecht en moet een noodlanding maken. Doodsangsten alom, maar iedereen is ongedeerd. Het lukt Francis om diezelfde avond nog thuis te komen, in het forensenstadje Shady Hill. Zijn vrouw en kinderen hebben verbluffend weinig belangstelling voor zijn avontuur, ze hebben andere dingen aan hun hoofd, ruzie maken bijvoorbeeld.
De volgende avond gaat Francis met z’n vrouw naar een cocktailparty bij de buren, waar hij in een van de dienstmeisjes de jonge vrouw herkent die hij jaren geleden als soldaat in Normandië heeft gezien – ze werd kaalgeschoren omdat ze het met een Duitser had aangelegd. Meteen daarna raakt hij verliefd op het meisje dat op de kinderen heeft gepast. Later krijgt hij ruzie met zijn vrouw omdat hij moedwillig een buurvrouw heeft beledigd. En zo gaat het door, als een keten van gebeurtenissen. Om de plot gaat het nooit bij Cheever. Telkens wanneer je denkt: ah, hier gaat het verhaal over, maakt Cheever weer een zwenking, tot je doorkrijgt dat dit verhaal over al die dingen tegelijk gaat, dat Cheever je meeneemt op een tocht door de lichte en donkere aspecten van de samenleving van Shady Hill.
Veelzeggend genoeg eindigt dit verhaal met een geruststellende nachtelijke blik op die samenleving, waarin alles weer tot rust gekomen is, en met zijn beroemde slotzin geeft Cheever dat stadje en al die middelmatige mensen die er wonen mythische dimensies: ‘Dan is het donker; het is een avond waarop koningen in gouden kostuums op olifanten de bergen over trekken.’ Dit is Cheever op zijn best, zó wil hij zijn lezers verleiden: met die prachtige, lyrische achteloosheid die zoveel impact heeft.
Schaduwrijke heuvelen
Shady Hill is vaker het decor bij Cheever, en de verhalen die zich daar afspelen behoren tot zijn beste. Iedereen heeft iets te verbergen in de schaduwrijke heuvelen; net zoals Cheever, die ook in zo’n forenzenstadje woonde, veel verborg. Terwijl hij worstelde met alcoholisme en homoseksualiteit, speelde hij vol overtuiging het gezinshoofd dat een deel van hem zo graag wilde zijn. Ondertussen keek hij goed om zich heen.
Er zit veel liefdevolle maar sardonisch beschreven bekrompenheid in zijn verhalen: ‘Zij hield niet van reizen. Van vliegtuigen werd ze duizelig en in Tokio, waar ze die zomer was geweest, had ze rauwe vis voor het ontbijt gekregen dus was ze meteen terug naar huis gegaan.’
Maar al zijn z’n personages zelden sympathiek – veel van zijn mannen zijn egocentrisch, zonder veel verbeeldingskracht – toch veroordeelt Cheever niet. Hij is als een god wiens schepsels hem allemaal even lief zijn, omdat niemand zonder gebreken is, ook hijzelf niet.
Ondertussen doet die god zijn best om je ondanks alles toch van de schoonheid van zijn schepping te overtuigen. Cheever is een schrijver die zijn lezers probeert te verleiden, om in zijn eigen bestaan te kunnen blijven geloven. Veel van zijn verhalen (en zijn romans, maar dat zijn in feite gemankeerde verhalenbundels) beginnen met een verteller die zijn lezers rechtstreeks aanspreekt, om ze zo het verhaal binnen te slepen. Alle onverwachte wendingen waarop hij je vervolgens trakteert doen denken aan een alcoholische roes waarin de angst voor verveling de hoofdrol speelt, de angst om het verhaal te doden door het in een al te strakke, voor de hand liggende vorm te gieten.
Verlichtende ervaring
Dat Cheever beschrijft en niet oordeelt is voor de lezer een bijna verlichtende ervaring. Wie is nu eigenlijk de bad guy in het verhaal ‘Vaarwel, broeder’: de verteller die met broers en zuster en zijn bejaarde moeder terugkeert naar hun zomerhuis en domweg geniet van de vakantie, of de jongste broer die zich na jaren weer eens bij de familie voegt en de anderen wijst op de deplorabele toestand van het huis en de wereld? Je bent geneigd met de verteller mee te gaan, totdat die zijn irritante broer buiten westen slaat, dan zie je opeens dat de jongste al die tijd de enige realist van het gezelschap was. Maar ook die harde klap, met een stuk hout, wordt dan weer zo achteloos gepresenteerd dat het bijna een natuurgebeuren is waar de verteller niets aan kan doen. En ook dit verhaal eindigt met zo’n lyrische uitsmijter. Wat valt er verder van te zeggen? Elke boekenkast zou standaard geleverd moeten worden met een exemplaar van Cheevers verhalen.
De vertaling is voorbeeldig en soepel, op een enkele stroefheid na. Zo is het vreemd als in ‘De landman’ de piloot van het in moeilijkheden verkerende vliegtuig opeens ‘Glaasje op laat je rijden’ begint te zingen. Een Nederlandse piloot misschien? Maar nee: wanneer je het oorspronkelijke verhaal erop naslaat zie je dat de piloot gewoon een Engels volksliedje zingt. Goedbeschouwd is deze opmerkelijke vertalersingreep nog een anachronisme ook, aangezien Cheever dit verhaal in 1954 schreef en de genoemde Nederlandse schlager uit 1965 dateert.