In zijn studeerkamer stond, pal op zijn bureau, een beker kleurpotloden paraat. Ook als 90-jarige begon voor Bernard Haitink de voorbereiding van elke concertreeks liefst met een schone partituur – ook van stukken die hij kon dromen. „Een afwijking”, noemde hij het zelf, met typerende zelfspot. Maar wel een afwijking die mede zijn kracht als dirigent bepaalde: altijd je visie aanpassen, jezelf blijven vernieuwen, het publiek verrassen.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/10/data77707298-533164.jpg)
Bernard Haitink, een van de grootste Nederlandse dirigenten, is donderdag overleden. Zijn management laat weten dat hij vredig is gestorven in het bijzijn van zijn vrouw en familie. Hij laat echtgenote Patricia achter, en vijf kinderen uit het eerste van vier huwelijken. Haitink werd 92 jaar. In 2019 nam hij afscheid met een onvergetelijk concert in het Amsterdamse Concertgebouw, waar hij in 1939 voor het eerst binnenkwam – en dus tachtig jaar lang met ups en downs kind aan huis was geweest, waarvan 65 jaar actief als dirigent.
„Ik voel me een dinosaurus”, zei hij daarover – maar hij dirigeerde toch door zolang het ging. Uit plichtsbesef. Omdat ‘nee’ zeggen zo’n gedoe is. Maar vooral uit brandende liefde voor de muziek zonder welke hij het leven moeilijk voorstelbaar vond. „Het is juist muziek die me bij de kraag vat en me boven mezelf uittilt. Die me in mijn leven altijd heeft gered, eigenlijk.”
Fanaticus
Bernard Johan Herman Haitink werd in Amsterdam geboren op 4 maart 1929. Zijn vader was directeur van de Gemeentelijke Electriciteitswerken. Het gezin was niet muzikaal maar Haitink – toen nog ‘Herman’ – kreeg vioolles en ging op aanraden van zijn leraar Charles van de Rosière, violist in het Concertgebouworkest, ook regelmatig naar concerten van het orkest.
Als achtjarige („Ik was een kleine fanaticus”) werd hij op de radio betoverd door de Zevende symfonie van Bruckner onder chef-dirigent Eduard van Beinum. Een jaar later, op 2 april 1939, volgde zijn eerste concert: Bachs Matthäus-Passion door het Concertgebouworkest onder Willem Mengelberg.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2017/02/data8915703-b448ef.jpg)
Hij zag een mevrouw huilen bij de altaria ‘Erbarme dich’ en realiseerde zich: „dát kan muziek teweegbrengen”. En daarna bleef hij gaan, ook toen dat betekende dat hij tegen de zin van zijn moeder tussen de Duitse officieren zat. „Maar ik moest en zou muziek horen.”
Op het Amsterdams Lyceum was hij in die oorlogsjaren een matige leerling. Zodra het ging stapte hij over naar het conservatorium: eerst als violist, later dirigent. „Op school kon ik niets en later op het conservatorium was ik een ramp. Pas toen ik ging dirigeren, dacht men: hé.” Dirigent Willem van Otterloo wees de onhandig schuwe, stugge jongen aanvankelijk nog af met de beroemde woorden ‘die pias hoef ik niet’. Maar Ferdinand Leitner zag wél wat in hem: „Hij weet niets, maar het is wél een dirigent.”
Zijn debuut voor het Concertgebouworkest liet toen al niet lang op zich wachten. Op 7 november 1956, de dag van de Hongaarse Opstand waarbij was afgesproken dat er uit respect geen applaus zou klinken, mocht Haitink invallen voor een zieke Giulini. Zenuwslopend. De applausafspraak vond de jonge Haitink – tekenend onzeker – een hele opluchting: zo hoefde hij in elk geval niet bang te zijn voor lauwe bijval voor een onvolkomen debuut.
Te jong in het diepe
In 1957 werd Haitink eerste dirigent van het Radio Filharmonisch Orkest. Op het affiche voor zijn eerste concert met een omroeporkest, twee jaar eerder, stond per abuis zijn eerste naam vermeld: Bernard Haitink. Hij liet het maar zo. En hij behield voor het Radio Filharmonisch Orkest zijn leven een warm gevoel.
In 1959 overleed de chef-dirigent van het Concertgebouworkest, Eduard van Beinum, die in Haitink veel vertrouwen had getoond.
In 1961 werd hij, samen met de veel oudere Eugen Jochum, tot chef-dirigent benoemd, vanaf 1964 stond hij er alleen voor.
De eerste jaren als chef vielen Haitink zwaar – hoe duidelijk je aan de beelden van toen ook ziet dat hij muziek ademt, onwrikbaar gezag uitstraalt en uitstekend weet wat hij wil horen. Wat het meest frappeert is misschien wel dat de jonge Haitink al zo op en top Haitink is: voelbaar kwetsbaar en emotioneel in zijn voorkomen, maar ook charismatisch en ongenaakbaar.
Dirigeren werd gemakkelijker toen hij zijn autoriteit minder hoefde ‘op te leggen’, en conform zijn temperament meer één met in plaats van boven de musici kon zijn. „Jong zijn is als dirigent niet makkelijk”, zei hij later over zijn beginjaren. „Ik ben veel te vroeg en met te weinig ervaring bij het orkest begonnen. Maar daar moet je doorheen. Daar word je groot van. Een goed dirigent.”
Vallend stokje
Haitink omschreef de kwart eeuw die hij tot 1988 als chef-dirigent aan het Concertgebouworkest verbonden was met een fijnzinnig understatement als „een heel proces”. Na de ontwikkeling van de jaren 70 volgde de „beste tijd”: de vroege jaren 80 met – bijvoorbeeld – de onvergetelijke Kerstmatinees met symfonieën van Mahler. Maar intern begon het toen ook te schiften. Er was gedoe over Haitinks nevenfunctie als muzikaal directeur van de Royal Opera aan Covent Garden in Londen (sinds 1984), de mate waarin hij was betrokken bij de benoeming van zijn opvolger Riccardo Chailly, van wie Haitink vreesde dat hij de klank van het orkest zou veranderen.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/06/web-2006cul-haitink-webjpg.jpg)
Later begreep hij beter, zei hij zelf, dat het voor sommige orkestmusici ook gewoon „claustrofobisch” moet zijn geweest bijna een heel werkzaam leven te werken onder hem, onder één en dezelfde chef. Maar destijds domineerden gevoelens van krenking. Haitink wilde niet meer terugkomen naar het orkest. En bij zijn laatste Kerstmatinee als chef – een geweldige, hyperemotionele uitvoering van Mahlers Negende symfonie, op 25 december 1987 – liet hij met een veelbesproken, dramatisch gebaar aan het einde van de symfonie zijn dirigeerstokje uit zijn hand op de grond glijden. Of dat expres was, werd nooit duidelijk.
Drift
Haitink was geen gemakkelijke man – ook niet voor zichzelf. Muziek was de veilige haven voor zijn nerveuze en introverte natuur, maar als een orkest niet de klank realiseerde die hem voor oren stond, dreef frustratie hem soms tot drift.
„Stom”, vond hij dat later, en zelfs „vervelend en dom”. Maar toen hij er als middelbaar man alsnog voor naar de psycholoog ging, stuurde die hem weg. „Zij zei: ‘Ik ga daar niet aan sleutelen, want dan komt er zoveel los. Dat wil ik niet op mijn geweten hebben’.”
Met het Concertgebouworkest kwam Haitink ook zelf tot bloei en verwierf wereldroem in een zeer breed repertoire, met een accent op het klassieke (Mozart, Beethoven) en romantische repertoire (Bruckner, Mahler en Strauss) en Franse muziek (Debussy en Ravel).
Het repertoire van vóór Mozart liet Haitink in de bloeitijd van de historische uitvoeringspraktijk over aan barokspecialisten als Harnoncourt. Eigentijdse muziek had niet zijn hart, maar wel zijn aandacht. Het archief van het Concertgebouworkest telt 22 wereldpremières onder zijn leiding, naast 377 stukken van Nederlandse componisten. Maar voor componisten als Peter Schat en Louis Andriessen was Haitink desondanks een symbool van de te weinig vooruitstrevende programmering van het orkest, wat in 1969 leidde tot de beruchte Aktie Notenkraker.
Zelf was Haitink vooral bang om als ‘Mahler-dirigent’ de annalen in te gaan. „Heel wat anderen zijn veel groter en voor mij ook veel belangrijker” , zei hij. Zoals Bruckner (Haitink legde als eerste ooit een Bruckner-cyclus op grammofoonplaat vast) en Beethoven, wiens symfonieën hij pas halverwege de jaren tachtig als cyclus uitvoerde – uit angst er te vroeg mee te zijn. „En toen nog schreeuwde iedereen moord en brand. Haitink met Beethoven, dat wordt niks! Maar als chef moet je een beetje tegen de stroom inzwemmen. En het werd een behoorlijk succes, toch nog.”
Als je Haitink vroeg naar zijn diepste muzikale voorkeuren, keek hij meestal besmuikt. Mozarts pianoconcerten, kamermuziek van Schubert en Beethoven. En zeker ook Mozarts Da Ponte-opera’s (Don Giovanni, Le nozze di Figaro en Così fan tutte), die hij als tiener op studiereis naar Edinburgh voor het eerst hoorde en later als Music Director in Glyndebourne ook zelf dirigeerde, waarop hij besloot dat ze „eigenlijk het hoogste goed voor me zijn”.
Vrijheid
Londen werd Haitinks tweede thuis. In 1967 (tot 1979) werd hij naast het Concertgebouworkest chef-dirigent van het London Philharmonic Orchestra. En op zijn chef-schap van het exclusieve particuliere zomeroperafestival in Glyndebourne, waar hij in de luwte maar met groot succes het etiket ‘symfonisch dirigent’ afschudde, volgde in 1987 de leiding over het Royal Opera House aan Covent Garden (tot 2002) – een van de top-operagezelschappen ter wereld.
Opmerkelijk (en bedroevend) genoeg leidde Haitink na vier al bijna vergeten producties in de vroege jaren zestig geen scenische opera meer in Nederland. Een hoogtepunt was wel de concertante uitvoering van Wagners Die Walküre in het Concertgebouw in 1998, waarbij na afloop met name Haitink lang en luid werd bejubeld. Maar de daarop direct door De Nederlandse Opera gestarte onderhandelingen over Wagners Tristan und Isolde liepen op niks uit.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2020/12/data64942225-43aa6d.jpg)
Haitinks latere carrière was er een van véél gastdirecties. Een tijdlang (2002-’4) was hij chef van de Staatskapelle Dresden, maar verder koesterde hij de vrijheid van het gastdirigeren – hoewel vaak wel in warme en hechte relaties, zoals bij het Boston Symphony Orchestra (waar hij o.a. de Matthäus-Passion leidde waarvan het in Amsterdam helaas niet is gekomen), het London Symphony Orchestra, Chicago Symphony Orchestra en – liefde van zijn late jaren – het Chamber Orchestra of Europe.
Ongebolsterd
Met dat laatste orkest realiseerde hij in het Amsterdamse Concertgebouw een hele serie van recente hoogtepunten: een gewaagde, vitale en lekker weerbarstige Brahms, exemplarische Schumann, flitsende Beethoven en een fraaie mix van Mahler en Mozart (nov. 2017). Je zag er steeds opnieuw de kracht van Haitinks dirigeerkunst: de fraaie, detailrijke gebaren van zijn strakke rechter-, expressieve linkerhand. De kwetsbare blikken die, totaal ongebolsterd, een persoonlijk appèl leken te doen op ieders beste kant.
Belangrijk vond hij het ook alle in zestig jaar verworven inzichten over te dragen. De jaarlijkse dirigeerdagen in Luzern waren een hoogtepunt in zijn agenda en aan zijn pupillen, onder wie de jonge David Afkham, besteedde hij vaderlijk veel tijd, energie en nazorg.
Ook met het Concertgebouworkest besloot hij de relatie, na een akelige laatste strubbeling tussen 2014 en 2017, uiteindelijk in harmonie, al moet het het orkest gestoken hebben dat hij in 2019 het Radio Filharmonisch uitverkoos voor zijn afscheidsconcert met – hoe kon het anders – Bruckners Zevende symfonie.
Acht minuten duurde het slotapplaus op die onvergetelijke junimiddag, daarna verliet Haitink met een aangedaan wuiven voor het allerlaatst de Grote Zaal. En hoewel de toen 90-jarige zijn pensioen met Thomas Manniaanse ironie als ‘sabbatical’ had geframed, bleek het achteraf bezien toch wel degelijk het echte afscheid.
/s3/static.nrc.nl/inbeeld/files/2021/10/2210haitink8.jpg)