Game-uitgever Martine Spaans heeft het maar druk, vertelt ze op een septemberdag via een videoverbinding vanuit Noord-Brabant. Op dat moment is het krap een maand voor prijzengala Dutch Game Awards, en Spaans heeft zich – „als iemand die praktisch is ingericht” – opgegooid als kartrekker. „Maar ik dacht dat ik dit jaar meer tijd had”, lacht ze.
De klus is dan ook groter dan hij lijkt. De Dutch Game Awards zijn sinds 2017 niet meer gehouden, de organisatie is vers. Alles aan het evenement moet helemaal opnieuw worden uitgezocht, van de jury tot de zaal.
Al jaren kijkt de Nederlandse game-industrie met lede ogen naar de Gouden Kalveren. Een gala, persaandacht, screenings vooraf door het hele land: de filmprijs geeft smoel aan de nationale filmindustrie.
De Dutch Game Awards behaalden nooit de grootte van het filmgala, maar ze wáren er tenminste – totdat de geldkraan dichtdruppelde. Weg smoel. Het is een verhaal zoals er wel meer zijn, in een Nederlandse industrie die met zijn 225 tot 300 miljoen euro omzet per jaar ver achterblijft bij een land als Finland – met slechts 5 miljoen inwoners en een game-industrie van 2,5 miljard euro. Het gaat niet slecht met de grootste Nederlandse gamemakers, maar de industrie stagneerde lang. Waarom? Gamemakers wijzen onder andere op een gebrek aan interesse vanuit de overheid, een slecht investeringsklimaat en braindrain naar het buitenland.
Lang bleef het bij deze klachtenregen en gebeurde er weinig. Tot de industrie de afgelopen jaren zelf met drie initiatieven kwam om de omstandigheden te verbeteren.
1. Een overlegorgaan
In 2019 schoof een aantal grote Nederlandse studio’s voor het eerst aan tafel voor wat informeel ‘het industrie-overleg’ is gaan heten. Tijd voor verandering, vonden ze. Zij zorgden ervoor dat er een nieuwe wind in de industrie ging waaien.
„Hiervoor had onze industrie altijd dat Hollandse idee van ‘ieder voor zich’. We zaten allemaal in de overlevingsmodus”, zegt Derk de Geus, initiatiefnemer van de Dutch Game Awards en sinds vorig jaar het hoofd van industriekoepel Dutch Games Association (DGA). „Maar rond het overleg sloeg de sfeer om. We realiseerden ons dat als we wilden dat de Nederlandse game-industrie een succesverhaal werd, dat we dat als collectief moesten doen.”
Het moment was daar, zegt De Geus. Na jaren stagnatie is de sector in een „nieuwe fase” beland. „Een aantal Nederlandse studio’s is inmiddels uitgegroeid tot een serieus kaliber. Sommige zijn dit jaar zelfs overgenomen door grote internationale partijen, zoals Nixxes dat nu bij PlayStation hoort, en Force Field, dat nu onderdeel is van Koch Media.”
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data77157872-7e96f0.jpg|https://images.nrc.nl/Zkdnp8Blmk89hLJhYpNbamUV9As=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data77157872-7e96f0.jpg|https://images.nrc.nl/3-38mWLXqszGG9D4jVVsf4RhUfo=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data77157872-7e96f0.jpg)
De harde kern van Nederlandse gamebedrijven die volgens De Geus „hun schaapjes nu op het droge hebben”, zoals zijn eigen Paladin Studios en het Delftse Triumph, hadden opeens geld over om in een collectief evenement als de Game Awards te steken.
Wat hielp was dat het ‘industrie-overleg’ óók de cultuur bij de oude, al bestaande belangenorganisatie DGA opschudde. „We voelden ons daar als entertainment-gamemakers nooit gehoord”, zegt gamemaker Adriaan de Jongh, bekend van zijn spel Hidden Folks. De industriekoepel werd lang bestuurd door mensen die verder van hen afstonden – bijvoorbeeld aan de educatieve kant van gameontwikkeling. De Jongh en De Geus stapten daarom afgelopen jaar maar zélf in het bestuur.
2: Een investeringsfonds
De Jongh ziet zijn werk als „bruggen bouwen”, het opbouwen van een gemeenschap van gamebedrijven in Nederland. Het investeringsklimaat is daarbij zijn grootste zorgenkindje. Binnen de landsgrenzen zijn er weinig investeerders met kennis van de industrie. Daarom hadden Nederlandse gamebedrijven lang twee opties: pitchen bij internationale gamegiganten die blockbustergames maken, of kleine bedragen halen bij het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie dat kleine games subsidieert. In het buitenland zag De Jongh hoe gamemakers juist bij elkaar kwamen om in games van een formaat tussen die twee extremen in te investeren.
„Waarom kan dat eigenlijk niet in Nederland?” vroeg hij andere succesvolle gamemakers. Geen enkele reden, was de conclusie. „We noemen ons nu het Midgame Fund, al zijn we geen traditioneel investeringsfonds waar al het geld op één hoop in een potje komt. Elke deelnemer beslist zelf of hij of zij in een project investeert.”
De regel: gamestudio’s waar in geïnvesteerd wordt moeten zo vrij mogelijk worden gelaten. „Wij hebben niks te maken met hun keuzes. Wij zijn er om contacten te delen en voor advies.”
Het Midgame Fund hoopt jaarlijks drie tot vier projecten te kunnen financieren met tot 150.000 euro aan geld per project. Momenteel zijn ze met twee gamestudio’s in zee. „Ik zie voor me hoe er op termijn veel meer mooie games uit Nederland komen, dat de makers er veel geld aan verdienen en dat weer terug in de Nederlandse game-industrie steken. Een opwaartse spiraal.”
3: Een gamestad
Nederland kent verschillende game-opleidingen, waarvan de meeste gericht zijn op de kleinere games die De Jongh wil financieren. De Breda University of Applied Sciences (BUAS) stoomt juist mensen klaar voor de grote blockbustergames, die wereldwijd honderden miljoenen euro’s opstrijken. Een aanwinst voor de lokale industrie, zou je kunnen zeggen, maar van de afgestudeerden die meteen een baan vinden (80 procent) krijgt 50 procent een baan in het buitenland, en verlaat 98 procent Breda.
Matthijs van de Laar bleef wél in Breda. Zijn succesvolle studio Twirlbound bracht enkele jaren geleden zijn eerste game uit, Pine, die werd opgepikt door Nintendo. Een feestje dat Van de Laar het liefst met anderen had willen vieren. „Wij misten hier echt het gevoel dat we met meer studio’s bij elkaar zijn”, zegt Van de Laar. „Zo’n twee jaar geleden stapten we daarom naar de gemeente: wisten ze überhaupt wel wat hier zat, met de BUAS?” De gemeente was onmiddellijk enthousiast. Samen zetten ze de stichting Breda Game City op.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data77157878-efedd8.jpg|https://images.nrc.nl/R2kPajFP3kQS-1eIa1yIYjxv3x0=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data77157878-efedd8.jpg|https://images.nrc.nl/Mac0EHC0GXOGTb3WpQYiA1Z21UU=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data77157878-efedd8.jpg)
Het jonge initiatief richt zich momenteel vooral op hulp aan studenten op de BUAS. „Inmiddels hebben vier studententeams zich bij ons gemeld met de vraag: als we een gamebedrijf willen starten, waar kunnen we beginnen?” zegt Van de Laar.
Volgens BUAS-docent en gamemaker Jitske Habekotté hebben ze vooral baat bij een gemeenschap die houvast kan bieden. „Er kan veel fout gaan in een industrie die enkel op ‘passie’ draait in plaats van op een gezonde, onderbouwde werkcultuur”, laat ze per mail weten. Ze wijst daarbij op de onbetaalde overuren, lage salarissen en druk vanuit werkgevers. „We hopen bedrijven in Breda ideeën te geven over hoe het ook kan.”
Maar de dromen zijn groter. „De volgende mijlpaal zou zeker zijn dat we grotere bedrijven in Breda kunnen verwelkomen”, zegt Habekotté. Breda Game City is momenteel in overleg met de gemeente over financiële lokkertjes voor internationale gamestudio’s. „Het is heel risicovol om er zelf één te beginnen, maar ik hoop dat we een dependance hierheen kunnen krijgen van een groot gamebedrijf”, zegt Van de Laar.
Zou de ‘stad van de blockbustergamemakers’ een eigen blockbusterstudio kunnen trekken? Het is een vraag van de lange termijn, zoals alle initiatieven om de nationale gamesector uit het slop te trekken. Martine Spaans is in ieder geval optimistisch over de Game Awards. „Dit is ons investeringsjaar”, zegt ze. „Iedereen in de industrie is opeens enthousiast. Volgend jaar willen we doorpakken.” Ze glimlacht. „Het is fijn om eens actief meer voor Nederland te kunnen doen.”