Opinie

Willem was een efficiënte killer

Gemma Venhuizen

Er ligt een muis in mijn vriezer, ingeklemd tussen een halfje volkoren en een zak röstirondjes. Een stijfbevroren spitsmuis, met een olijke puntneus waarmee hij bij leven op insecten jaagde. Een paar dagen terug was ik bijna op hem gaan staan. Op mijn blote voeten in het te lang niet gemaaide gras. Nazomerloomte. Te lui om onkruid te wieden, te besluiteloos voor een uitje. Even had ik overwogen naar Het Loo te gaan, op de valreep vóór het koninklijke jachtfestijn. Ruim twee maanden sluiting, nog eenmaal zonder financiële sancties voor Zijne Majesteit. De kranten stonden er vol mee; De Stentor pakte uit met een reportage over actievoerders die anti-sluitingspamfletten plakten. De plakactie ontaardde in een ‘kat-en-muisspel’ tussen boswachters en pamflettenplakkers. Wandelaars ontpopten zich als ramptoeristen.

En dus besloot ik dat mijn tuin voldeed als mini-kroondomein. Goed, er was wat achterstallig onderhoud en de burlende herten ontbraken. Maar er waren naaktslakken en kruisspinnen, en hitsige egels die elkaar snuivend het hof maakten onder de hortensia. En natuurlijk was er Willem, de oranje kater van de overkant. Heer en meester van de buurt. Die beschouwde mijn tuin 365 dagen per jaar als zijn domein.

Wat ik niet had voorzien was het jachttafereel. Meestal gebruikte de kater de tuin alleen als kattenbak. En als hij al een muis sloeg, dan was het in één keer raak. Willem was een efficiënte killer. Behalve nu. De aasvliegen hadden de spitsmuis al ontdekt en op zijn buik zat een oranje-zwarte kever, een doodgraver. Maar hij leefde nog. Hij rolde op zijn zij in een poging zich van zijn belagers te ontdoen. Ik stond erbij en deed niets.

Ik dacht aan de schaapsherder die ik jaren eerder in Nieuw-Zeeland had ontmoet. Met opgepoetste rubberlaarzen kwam hij me op een avond halen voor een verrassing: we gingen op konijnenjacht. Ik moest de schijnwerper vasthouden, hij schoot. Na afloop overhandigde hij me een bebloed konijn. „Leuk voor de foto.” Op dat moment herrees het konijn uit de dood, met ijselijk gepiep. Mijn date legde het dier neer en verbrijzelde de kop met z’n hiel. „Zo, die is stil.”

Als medeplichtige aan konijnenmoord kon ik nu toch wel een spitsmuis uit zijn lijden verlossen? Het was de diervriendelijkste keuze om te maken. Ik pakte een tegel, hief hem op – en liet hem onverrichter zake zakken. Te laf. Even overwoog ik mijn vader te bellen. Hij zou de klus klaren, net zoals ik hem vroeger in Zweden de muggen in mijn tent liet doodslaan. Maar de muis bleef kronkelen, de vliegen werden talrijker.

Tot slot pakte ik een boterhamzak, en sloot die om de wriemelende muis. „Sorry”, fluisterde ik, en droeg hem naar de keuken. Bij min achttien graden zou hij vast snel het bewustzijn verliezen. Ik sloot de vriezer, pakte de grasmaaier en troostte mezelf met de gedachte dat de muis naar een plek ging waar de koning alleen van kan dromen: de eeuwige jachtvelden.

Gemma Venhuizen (g.venhuizen@nrc.nl) is biologieredacteur bij NRC en schrijft wekelijks een column op deze plek.