Vioolbouwer Gaspar Borchardt op beelden uit de documentaire ‘The Quest for Tonewood’. Links met Mladen Balaban (met hoofddoek), die hem helpt met zoeken.

Beeld Hans Lukas Hansen

Interview

Vioolbouwer op zoek naar droomhout

In de film ‘The Quest for Tonewood’ speurt de Cremonese vioolbouwer Gaspar Borchardt in Bosnische mijnenvelden naar de mooiste esdoorn om een instrument te maken voor violist Janine Jansen. „Ik ben nu eenmaal een houtgek.”

Het leven is niet altijd een avontuur. Enkele jaren terug trotseerde de Italiaanse vioolbouwer Gaspar Borchardt (60) de onopgeruimde mijnenvelden in de Bosnische bergen op zoek naar zijn droomhout. Maar deze ochtend buigt zijn lange lichaam zich – zoals meestal – over zijn werkbank. In bankschroef staat de hals van een instrument, waarvan hij met een kleine guts de sierlijke krul snijdt.

In dit atelier in Cremona (de geboortestad van vioolbouwer Antonio Stradivari) wordt alles met de hand gedaan. Nergens valt een machine te bekennen. Hij staat met zijn blote voeten op de houten vloer en om hem heen hangt de meditatieve rust van een kloosterling.

In de kleine kamer hiernaast – „de kluis”, grijnst hij – bevindt zich het mooi gevlamde instrument dat Borchardt bouwde voor violist Janine Jansen, het slotstuk van een vier jaar lange en soms levensgevaarlijke speurtocht naar de volmaakte esdoorn, gedocumenteerd in de film The Quest for Tonewood. Hij herinnert zich hoe het maken ervan plaatsvond als in een droom: „Een kracht van buiten leek me te leiden.”

Coronabeperkingen frustreerden een uitgebreide kennismaking tussen musicus en instrument. Vorige zomer in het Zuid-Duitse Schloss Elmau kon Jansen vlak voor een recital welgeteld twintig minuten de viool even uitproberen. „Hij klonk prachtig”, zei ze een paar maanden geleden bij haar Internationaal Kamermuziek Festival in Utrecht. „Ik krijg een steeds beter gevoel bij moderne instrumenten. Bovendien is mijn Shumsky-Stradivarius zo kostbaar, dat ik hem nooit zelf kan bezitten. Ooit zullen we van elkaar moeten scheiden. Daarom zou het mooi zijn een eigen viool te hebben, die goed en betaalbaar is. Dan beland je vaak bij een nieuwkoop.”

Miljoenenmarkt

Debatten over oude meesters versus moderne bouwers woeden hevig de laatste jaren. Blinde luistertesten bewijzen dat Stradivari’s en Guarneri’s dikwijls niet beter klinken dan hun eigentijdse evenknieën. Velen bekritiseren de „perverse” bedragen. Borchardt daarentegen gelooft dat zijn klassieke ambacht aan die miljoenenmarkt zijn voortbestaan dankt.

Gaspar Borchardt met Mladen Balaban (met hoofddoek), die hem helpt met hout zoeken.

„Door de mythevorming rond oude meesters kunnen wij prijzen bedingen die ons in staat stellen van ons vak te leven. Mijn jeugd bracht ik grotendeels door in Duitsland, dus nadat ik had besloten vioolbouwer te worden, trok ik naar het dorp Mittenwald, dat een eeuwenlange traditie van violen bouwen kent. Het bezoek ontmoedigde me. De Beierse leermeesters geloofden dat handwerk ten dode opgeschreven was: machines zouden het overnemen, waarna wij nog slechts onderdelen aan elkaar zouden lijmen.”

Hij reisde verder naar Italië, het land van zijn vader. In Cremona ontdekte hij, in de vroege jaren tachtig, hoe zo’n veertig bouwers vastbesloten het ambachtelijke ideaal van Stradivari volgden. „Door de kwaliteit van zijn werk – dat de eeuwen doorstond – beseffen musici van nu dat een goede viool voortkomt uit liefde, niet uit de fabriek.”

Raceauto

Borchardt wijst naar zijn eerste viool, die boven hem aan een ijzerdraad hoog op de muur hangt en die hem elke dag herinnert aan zo’n dertig jaar van toewijding en volharding. „Je kunt vioolbouwen vergelijken met videogames. In het begin stap je in je virtuele raceauto en crasht in de eerste de beste bocht. Maar iedere keer kom je wat verder en na tientallen violen passeer je zonder ongelukken de eindstreep. Daarna start je met het doorgronden van de geheimen van de bolide en het circuit. En ten slotte kunnen we als bouwers een afdruk van onze ziel achterlaten in het instrument, het iets menselijks en herkenbaars geven.”

De tradities van de legendarische bouwers zijn maar mondjesmaat overgeleverd. Voor Borchardt vormt de aard van het hout het wezen van de viool. En daarom ging hij al jong op de motorfiets naar Noord-Italië en de Balkan om zich te laven aan de bomenkennis van boswachters en houthakkers. Ze leerden hem het schors lezen. Hij pakt wat stukken hout en beklopt ze, en verdomd, ze hebben allemaal karakteristieke stemmen. „Ik ben nu eenmaal een houtgek”, zegt hij.

Het herkennen van een geschikte boom is moeilijk. De esdoorn moet verticaal rechte lijnen hebben voor een gelijkmatig geluid van de klankkast. Op steile en winderige hellingen trekken bomen krom in hun gevecht tegen de elementen en bovendien groeien ze daar vaak te snel. Dus Borchardts zoektocht begint aan de luwe kant van een berg. Kappen gebeurt niet in de zomer, want dan zit de boom vol sappen, wat wormen en schimmels aantrekt. „Kort door de bocht is de beste tijd om een klankboom te vellen in de decembermaand, zo’n drie, vier dagen voor de nieuwe maan, want bij volle maan ademt een boom dieper waardoor sappen sneller en meer stromen.”

Waterval

Van Stradivari weten we inmiddels dat de esdoornblokken die hij in Venetië kocht van de Balkan kwamen, waar het hout lichter en zachter is dan in Noord-Italië, en een dieper en warmer geluid voortbrengt. Maar het gaat niet alleen om de boom, maar ook om de weg die hij aflegt, vindt Borchardt. „Tegenwoordig kappen we een esdoorn in Bosnië en ligt het hout een paar dagen later in huis, maar in Stradivari’s tijd duurde dat transport maanden en werden de stammen via de rivier vervoerd. Ik wilde weten of dat hoorbaar was in de klank.”

Jaren geleden vond hij in Italië een blok esdoorn en vroeg de houtvester of hij een deel een paar maanden in de beek kon leggen. De man hing het op in een kleine waterval. „Na verloop van tijd belde hij me. Of ik het hout kon komen halen: de bewoners van de vallei werden mesjogge van het bonzen van het blok tegen de rotsen, en het hout was al drie keer ‘ontsnapt’. Een derde kon ik niet gebruiken door alle beschadigingen. Maar de rest ervan verschilde na het drogen wezenlijk van hetzelfde hout dat niet in het water had gelegen: het bleek minder kleverig, lichter en de klank neigde meer naar de helderheid van kristal.”

Aan de muur hangen foto’s. Op een ervan staat twintiger Borchardt met andere leerlingen uit de vioolmakersklas voor hun vervallen studentenhuis in Cremona. Het is zomer, sommige jongens hebben op hun ontblote bovenlichaam aan beide kanten van hun gespierde buik de f-gaten van een strijkinstrument getekend.

Ook een beeltenis van zijn belangrijkste leermeester ontbreekt niet: de Rus Alexander Krylov, die zijn naam ver-Italiaanste tot Alessandro Crillovi. „Hij geloofde dat een viool meer is dan alleen een instrument. Dat in de vorm en klank het universum besloten ligt. Crillovi gaf me voor zijn dood alle kennis die hij in zijn leven verzamelde. Daar zitten geheimen tussen die ik nooit zal toevertrouwen aan iemand die geen zuiver hart heeft.”

Ontploffen

Wekelijks bezoekt Borchardt het nabijgelegen Museo del Violino, waar hij de violen van oude meesters bestudeert. Hij laat zich erdoor inspireren voor zijn eigen instrumenten. „In de violen van Guarneri del Gesù zie en hoor ik aardse en sensuele klanken. De gevoelige Stradivari’s neigen meer naar het hemelse. Ik verenig graag de erotiek van de één met de zuiverheid van de ander.”

De Janine-viool behoort tot de instrumenten uit zijn dertigjarige loopbaan waarvan Borchardt het meeste houdt. Wat ermee gaat gebeuren, weet hij nog niet. Hij bouwde uit hetzelfde hout inmiddels zelfs een tweede, die misschien nog wel iets mooier en krachtiger is.

Op de werkbank achter hem staan allerlei potjes: de ingrediënten waarmee hij zijn vernis brouwt, zoals lijnzaadolie en boomhars. Dat mengsel moet zo’n zes uur koken tot het glad en stroperig is. „Ik verhit het tot ruim driehonderd graden; geleidelijk omdat het anders ontploft. Daarom doe ik dat meestal op een verlaten boerderij. Want het laatste wat ik wil, is het historische hart van deze stad van vioolbouwers in brand zetten.”