Als minister Ben Bot (Buitenlandse Zaken, CDA) in de zomer van 2004 overlegt met de Tweede Kamer over een Nederlandse missie naar Afghanistan, varieert hij meermalen op de uitdrukking „het glas is halfvol” om de situatie in dat land te beschrijven. De ene keer is voor Bot het „busje hagelslag meer dan halfvol”, de andere keer is „het colablikje halfvol”.
Een ergerlijk woordspelletje, vindt Jorrit Kamminga, auteur van het net verschenen boek Je wordt bedankt, Bin Laden: 20 jaar Nederland in Afghanistan (2001-2021) en betrokken bij Instituut Clingendael in Den Haag: „Bot doet alsof het Kamerdebat leuk politiek theater is, dat je niet echt serieus hoeft te nemen.” Terwijl Afghanistan op dat moment steeds onveiliger wordt en Bot zelf waarschuwt voor het ontstaan van een failed state daar.
De Tweede Kamer debatteert woensdag over de chaotische evacuatie uit de Afghaanse hoofdstad Kabul na de machtsovername door de Taliban. Het is de politieke nabrander van twintig jaar Nederlandse aanwezigheid in Afghanistan. Bijna dertigduizend Nederlandse militairen gingen er op missie, in verschillende Afghaanse provincies. Er stierven 25 Nederlandse militairen, honderden militairen raakten gewond en sommigen werden blijvend invalide. Zeker honderdduizend Afghaanse burgers kwamen in die periode om door oorlogsgeweld.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/09/data76106782-67fe6a.jpg)
Al die jaren leken de gebeurtenissen op het Binnenhof en die in Afghanistan zich volgens Kamminga in verschillende werkelijkheden af te spelen. De jolige Bot is daarvan een van de vele kleine voorbeelden. Het bekendste daarvan is waarschijnlijk de uitzending naar Uruzgan, die in de Kamer veelvuldig een „opbouwmissie” werd genoemd. „Terwijl Nederlandse militairen daar gewoon aan het knokken waren”, vertelt Kamminga door de telefoon. De vele operaties in Uruzgan waren zelfs zo omvangrijk dat ze een naam kregen, zoals Spin Ghar (‘Witte Berg’) en Zier Tufaan (‘Gele Storm’).
Kamminga, die zichzelf omschrijft als Afghanistan-volger, werkte jarenlang in dat land als onderzoeker en ontwikkelingswerker en kleurt met die ervaringen zijn beschrijving van wat hij de „Afghaanse werkelijkheid” noemt. De „Haagse werkelijkheid” heeft hij in kaart gebracht door de teksten van alle politieke debatten over de Nederlandse missies van de afgelopen twintig jaar door te vlooien: „Een heidens karwei”, zegt Kamminga over het graafwerk in meer dan duizend Kamerstukken.
De verslagen staan niet alleen bol van de oneliners als die van Bot, maar ook van de stokpaardjes van politieke partijen. Denk aan: „De VN moet (meer) aanwezig zijn in Uruzgan” (PvdA) of „We zitten in Afghanistan om de Taliban eronder en Al-Qaida eruit te krijgen” (VVD). Als een boekhouder heeft Kamminga die stokpaardjes gerangschikt in tabellen, net als het stemgedrag van alle partijen over alle (verlengingen) van missies, plus alle „doorgeprikte illusies” zoals „De Taliban zijn irrelevant te maken.”
Samen met de gedetailleerde debatverslagen laten die tabellen zien hoezeer de Afghanistan-politiek steeds is beheerst door begripsverwarring, een steeds wankeler juridische basis, wensdenken, partijpolitieke profileringsdrang en verschuivende doelen.
De gang van zaken ontmoette in de Tweede Kamer keer op keer felle en fundamentele kritiek, maar toch denderde de „missiemachine” twee decennia door, zegt Kamminga: „Dat was voor mij de grootse verrassing.” Want zijn aanvankelijke beeld van de Afghanistan-debatten was, net als bij veel andere Nederlanders waarschijnlijk, dat van grote controverses: de val van het kabinet-Balkenende IV over de verlenging van de Uruzgan-missie of de worsteling binnen GroenLinks over de politiemissie naar Kunduz. „In werkelijkheid waren dat stormen in een glas water. Uiteindelijk steunde het politieke midden – van GroenLinks tot SGP – steeds weer de missies. Alle partijen behalve de buitenbeentjes op links en rechts, zoals de SP en PVV.”
Hoe komt dat?
„Door het idealistische buitenlandbeleid van kabinet en Kamer, die willen bijdragen aan de handhaving van de internationale rechtsorde en de mensenrechten. Met de missies wil Nederland al decennia een rol spelen op het internationale toneel. De ene keer ligt de nadruk wat meer op handelsbelangen en de andere keer op de steun aan de VN of de NAVO, maar Nederland zit vast in dit missiemodel. Een missie wordt doorgaans voorbereid door hoge ambtenaren, waarbij lage ambtenaren geen kritiek kunnen hebben. Tegen de tijd dat het kabinet over de missie een brief stuurt naar de Kamer, is er bijna geen speld meer tussen te krijgen.”
Wat is daarvan het grootste probleem?
„Het gebrek aan realiteitszin, de overschatting van de maakbaarheid van een land als Afghanistan. Terwijl politici uitgebreid spraken over de opbouw van een nieuw Afghanistan naar westers model, waren Nederlandse militairen nog bezig om steeds weer – nagenoeg – dezelfde gebieden te heroveren op de Taliban. Ik behoor niet tot de degenen die vinden dat de missies allemaal voor niets zijn geweest. Er zijn wel degelijk dingen bereikt: zo hebben miljoenen Afghanen toegang gekregen tot onderwijs en informatie. Maar het zijn bescheiden resultaten en je kon ook niet verwachten dat je in zo’n land in een paar jaar een rechtsstaat opbouwt. De PVV was in eerste instantie gek genoeg een van de weinige partijen die pleitten voor een meer realistisch buitenlandbeleid. Later ging de PVV de verkeerde kant op door vooral de terroristenjacht te benadrukken en uitspraken te doen als ‘Nederlandse militairen moeten geen moskeeën bouwen in Afghanistan’.”
Waarom stoort u zich zo aan dit soort taalgebruik van ministers en Tweede Kamerleden?
„Omdat dit de verwarring bij het grote publiek over missies heeft vergroot. Neem de discussie over de vechtmissie dan wel de opbouwmissie in Uruzgan. Die ontstond doordat de militairen gingen opereren in eenheden met het woordje ‘wederopbouw’ in de naam Provincial Reconstruction Teams. Minister Agnes van Ardenne (Ontwikkelingshulp, VVD) zei heel duidelijk: de militairen gaan niet aan ontwikkelingshulp doen. VVD-Kamerlid Hans van Baalen zei heel eerlijk: het is gewoon een vechtmissie. Punt. Maar anderen bleven doen of er ook aan ontwikkelingshulp werd gedaan. GroenLinks en PvdA gingen de nadruk leggen op de wederopbouw, voor de achterban. Om dezelfde reden gebruikten alle partijen hun oneliners en de stokpaardjes in het debat. Terwijl het merendeel toch al wist dat ze de missie gingen steunen.”
Nederlandse politici zijn indirect medeverantwoordelijk voor de burgerdoden in Afghanistan, schrijft u. Waarom?
„Omdat politici in Nederland – net als die in de vijftig andere betrokken landen – twintig jaar lang niet hebben gewerkt aan een politieke oplossing, terwijl de veiligheidssituatie in het land verslechterde. Guusje ter Horst pleitte als minister (PvdA) voor praten met de Taliban en werd onmiddellijk teruggefloten. Kamerlid Harry van Bommel van de SP zei jaren hetzelfde, maar kreeg geen voet aan de grond. Er waren altijd twee argumenten om niets te doen. Eén: we mogen geen inbreuk maken op de Afghaanse zelfbeschikking. Dat was natuurlijk belachelijk omdat we militair alle beslissingen voor de Afghanen namen. Twee: de Taliban zijn terroristen, daar praten we niet mee.”
Zijn de Taliban geen terroristen?
„Ze waren niet de terroristen die wij na 9/11 in Afghanistan aan het bestrijden waren. Ze behoren niet tot de bewegingen die de internationale jihad hebben omarmd. Dat neemt niet weg dat ze vreselijke aanslagen gepleegd hebben, die je terroristisch kunt noemen. Maar voor een politieke oplossing ontkwam je er niet aan om de Taliban op een of andere manier in het bestel op te nemen. Ik heb een tijd in Colombia gewoond, waar een onvolledig en imperfect vredesproces is ontstaan. De regering heeft in 2016 een akkoord gesloten met de FARC, ook een ‘terroristische’ organisatie. De FARC kreeg een gegarandeerd aantal zetels in het parlement. Meer dan ze hadden kunnen winnen bij verkiezingen, maar toch bescheiden genoeg om de FARC niet een te zwaar stempel te laten drukken op de politiek. Als je een jaar of vijf geleden met de Taliban was gaan onderhandelen, toen die nog niet zo sterk waren, had je waarschijnlijk een betere politieke uitkomst gehad dan je nu hebt.”
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data75994027-6c2210.jpg)
Na de val van Kabul debatteert de Tweede Kamer opnieuw heftig over Afghanistan. Gaat dat op dezelfde manier als tijdens de missies?
„Nee. De consensus van het politieke midden bij de missies bestaat totaal niet bij de evacuatie. Dat komt doordat in het laatste geval migratie en asiel een rol spelen. Dan haken twee partijen van het politieke midden, het CDA en de VVD, onmiddellijk af. Zelfs als er in de Kamer een brede steun is voor evacuatie van tolken en van andere Afghanen die voor missies hebben gewerkt, verloopt de uitvoering stroef. Hier zie je de ware aard van ons idealistische buitenlands beleid: we zijn bereid om twintig jaar lang heel veel te doen voor de Afghanen in Afghanistan, maar we zijn niet echt bereid om ze naar Nederland te halen. Dan is ons busje hagelslag opeens niet groot genoeg.”