Een tragedie noemt Ahmed bin Mubarak, de Jemenitische minister van Buitenlandse Zaken, het lot van het Jemenitische volk. „Maar wel een die door mensen wordt veroorzaakt”, voegt hij er aan toe tijdens een lezing bij instituut Clingendael in Den Haag.
Als hoofdschuldigen voor de al zes jaar durende oorlog, die heeft geresulteerd in de grootste humanitaire noodsituatie ter wereld, wijst de minister zonder aarzelen de Houthi’s aan, de groep die in 2014 de hoofdstad Sana’a veroverde en de regering van president Hadi verjoeg.
Dat veel van de verwoestingen en misère – volgens de VN kampen 16,2 miljoen Jemenieten met acute voedseltekorten – te wijten zijn aan bombardementen van de voornaamste bondgenoot van president Hadi, Saoedi-Arabië, liet bin Mubarak vorige week echter onvermeld. Evenmin vertelde hij dat advocaten in Den Haag het Internationaal Strafhof slechts enkele dagen eerder hadden opgeroepen een onderzoek in te stellen naar oorlogsmisdaden in Jemen. Zij betogen dat die door de coalitie onder leiding van Saoedi-Arabië zijn begaan.
Volgens bin Mubarak streeft de coalitie nu naar vrede en vormen de Houthi’s het voornaamste struikelblok bij het lopende vredesberaad onder leiding van de Jemen-gezant van de Verenigde Naties. Dat overleg verloopt echter zo moeizaam dat de laatste gezant, de Brit Martin Griffiths, in juni gefrustreerd ontslag nam. Nu mag de Zweedse diplomaat Hans Grundberg het proberen.
„De Houthi’s blijven altijd geloven dat ze de oorlog kunnen winnen”, zegt bin Mubarak na de lezing. „Zelfs toen onze troepen vroeger vlakbij de belangrijke zeehaven Hodeidah stonden riepen ze dat nog. Wat dat betreft is er niets veranderd. De Houthi’s maken nooit een logische afweging. Zo wordt de oorlog nodeloos verlengd en wordt alles gecompliceerder.”
Hoewel de frontlinie het laatste jaar nauwelijks is verschoven, blijven de Houthi’s hopen op een doorbraak bij de stad Marib. Dat is de laatste grote noordelijke stad die Hadi’s regering nog in handen heeft. In de buurt van deze stad liggen belangrijke olie- en gasfaciliteiten. Al ruim een jaar wordt om Marib gevochten; er zijn duizenden mensen gedood en gewond.
Mubarak wijst op de zware verliezen die de Houthi’s bij Marib hebben geleden als bewijs dat ze daar niet zullen winnen. Hij toont een lijst van 1.973 kindsoldaten die grotendeels bij Marib zouden zijn gedood.
De Houthi’s staan erom bekend gebruik te maken van zeer jonge strijders. Veel van die jongens worden op scholen in het noorden van Jemen geworven, waar de Houthi’s – tot ergernis van veel ouders – de kinderen programma’s voorschotelen waarin het militaire bestaan wordt verheerlijkt.
De Houthi-leiders zouden, soms na bezoeken aan Iran of zelfs training daar, ook steeds minder op hebben met de tamelijk verdraagzame tradities van Jemen. „De meer gematigde Houthi’s die eerder in de onderhandelingsdelegaties zaten waarmee we praatten, zijn inmiddels verdwenen”, constateert bin Mubarak, die vóór zijn ministerschap zelf ook bij het vredesoverleg was betrokken.
Dat de Houthi’s in de overwinning blijven geloven, is niet onbegrijpelijk. Ze kunnen moed putten uit het feit dat Saoedi-Arabië de oorlog duidelijk moe is. De Saoediërs staan bovendien onder druk van de regering van de Amerikaanse president Biden om de strijd te beëindigen. „Als ik Houthi-leider was, zou ik kunnen concluderen: ik ben aan de winnende hand. De Amerikanen willen weg”, schreef de bekende analist Eliott Abrahams al in februari van dit jaar in een blog voor de Council on Foreign Relations. De recente zege van de Afghaanse Taliban na de haastige aftocht van de VS zal hen wellicht verder gesterkt hebben in die opvatting.
Ook minister bin Mubarak ziet veel beren op de weg. „Drie maanden geleden was ik nog optimistisch over de kansen op vrede, nu veel minder.”
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/03/data68122820-e3abe5.jpg)