De val van Kabul in beeld: ‘Ik dacht: waar zit ik nu eigenlijk naar te kijken?’

Fotojournalistiek De val van Kabul schokte deze zomer de wereld. Hoe brachten westerse media die in beeld? Een beeldredacteur, curator en fotograaf-schrijver maken de balans op, aan de hand van foto’s die hen bij zijn gebleven.

Het Aamerikaanse leger leverde beeldmateriaal aan van binnen het vliegveld in Kabul van soldaten die zich ontfermden over baby’s en highfives uitdeelden aan kinderen.
Het Aamerikaanse leger leverde beeldmateriaal aan van binnen het vliegveld in Kabul van soldaten die zich ontfermden over baby’s en highfives uitdeelden aan kinderen. Foto Reuters / US Central Command

Natalia Toret – chef Beeldredactie bij NRC

Ze kijken recht in de camera, staan keurig op een rijtje of hangen ontspannen in de laadbak van een truck. De geweren losjes tegen de borst. Bij een enkeling lijkt de euforie van het gezicht af te lezen.

Wie door de beelden scrollt die de eerste dagen na de val van Kabul via de persbureaus uit Afghanistan binnenkwamen, ziet opvallend veel Talibanstrijders die bereidwillig op de foto gaan.

Lees ook dit artikel over de mediastrategie van de Taliban: ‘Het Westen heeft de Taliban na 11 september heel groot gemaakt’

Eén fotoserie, aangeboden door AP, laat Talibanstrijders zien die volgens het bijschrift patrouille lopen door een wijk in de stad. Natalia Toret, chef van de fotoredactie van NRC: „De straat lijkt leeg geveegd voor dat moment. De mannen lopen op hun gemak rond, Kalasjnikov als een baby in hun armen. Ze poseren, ze nemen zelfs de tijd voor een groepsfoto. Ik dacht: waar zit ik nu eigenlijk naar te kijken?” De New York Times heeft een eigen fotograaf in het gebied, vertelt Toret. Op die beelden zie je chaos, mensen die door de Taliban naar de kant van de weg worden geschreeuwd. Toret wil niet het risico lopen propagandamateriaal af te drukken. „Bij mij gingen de alarmbellen af. Is dit de situatie daar? Of doen ze dit voor de camera’s?”

AP laat weten dat er in ieder geval geen afspraken zijn gemaakt met de gefotografeerde mannen: „De fotograaf vroeg of hij mee mocht, en zij zeiden ja.”

Hoe verifieer je beeld uit oorlogsgebied? Toret en haar collega’s brachten de eerste dagen veel tijd door op sociale media, om zo te controleren of foto’s en filmpjes van burgers hetzelfde beeld gaven als de persbureaus. „We zagen veel meer chaos, veel meer geweld. Al moet je natuurlijk ook dan alert blijven. Soms bleek het te gaan om oud materiaal. Of was de oorspronkelijke afzender onvindbaar.”

Een lachende Taliban-soldaat. Onderdeel van een fotoserie van persbureau AP waarin Taliban ontspannen patrouilleren door de straten van Kabul. Foto AP

Het ingewikkelde is dat er in de regio nog maar weinig fotografen zitten – er komt weinig beeld bij kranten binnen. En dan zijn er soms ook nog vragen over de afzender van het schaarse beeld. Fotografen konden al gauw niet meer op het vliegveld in Kabul komen, het meeste beeldmateriaal van binnen de muren werd aangeleverd door het Amerikaanse leger. Te zien was hoe Amerikanen zich ontfermden over baby’s, water en highfives uitdeelden aan kinderen. Het vertrek van ‘de laatste militair’ eind augustus was als persmoment aangegrepen, zegt Toret. In gruizig groen, door de lens van een nachtcamera , zie je generaal-majoor Chris Donahue op de camera aflopen, geweer in de hand. „Mensen spraken van een iconisch beeld”, zegt Toret, „maar dat máken we ervan.” Ook NRC overwoog de foto af te drukken, maar deed het niet. „We hebben die ochtend discussie gehad. Het is zo heroïsch, zo filmisch: de kapitein die als laatste het schip verlaat. Maar hoe weten we dat dit echt de laatste militair is? En de afzender is defensie zelf. Alsof we ook hun persberichten één-op-één in de krant zouden afdrukken. Dat is geen journalistiek.”

Generaal-majoor Chris Donahue verlaat als ‘laatste Amerikaanse militair’ Afghanistan.

Foto US Central Command

Hans Aarsman – fotograaf en auteur

„Wat me tegenstaat is dat je zo naar beeldvorming zit te kijken. Heb je weer die Taliban-jongens met die rare haren en een petje op. Of weer soldaten met kinderen. Daar glijdt iedereen op. Al die fotojournalisten zijn op iconenjacht.”

Fotograaf en schrijver Hans Aarsman, bekend van zijn fotorubriek ‘De Aarsman Collectie’ in de Volkskrant, ziet niet veel in het fotoaanbod uit Afghanistan. Volgens hem maken fotojournalisten het liefst foto’s die lijken op oude schilderijen – „Valt je ook op hoe donker die foto’s zijn?” – of op klassieke foto’s, zoals de Taliban die hun vlag in de grond planten, duidelijk geïnspireerd op de foto uit de Tweede Wereldoorlog van Amerikaanse soldaten die hetzelfde deden op het Japanse eiland Iwo Jima. „Ze maken clichébeelden. Of ze fotograferen juist de uitzondering.’’

Fotografie is een goed middel om te laten zien „hoe iets in elkaar zit”, zegt Aarsman. „Maar bij fotojournalistiek gaat esthetiek steeds weer boven informatie. Wat gebeurt er nou écht? Dat krijg je niet te zien.” Je kan bijvoorbeeld wel steeds laten zien dat de Taliban rare jongens zijn, zegt hij, maar je kan beter vertellen waarom ze toch populair zijn in Afghanistan, wat ze goed doen. Als Aarsman een foto van Taliban-soldaten ziet, wil hij weten: „Wie is hier de kapitein? Wie geeft bevelen aan wie? En hoe weten zij zelf wie de baas is? Want ze hebben geen strepen op hun mouwen.”

Het beste kan de fotograaf langer blijven en langere series maken, denkt hij. En beter samenwerken met een verslaggever, zodat je weet wat er te zien is: „We kunnen nog leren van de reclamewereld: daar werkt de artdirector altijd nauw samen met de copywriter.”

Als voorbeeld van foto’s die hij wel kon waarderen, noemt hij een Volkskrant-reportage van Natalie Righton over de moeizame evacuatie op 25 augustus van een groep Nederlanders via een open riool bij het vliegveld van Kabul. Het Nederlandse evacuatieteam had een geheime zij-ingang opgegeven, maar die konden de dolende evacués niet vinden. Dus stuurde een tolk een foto rond van het herkenningspunt: een huisje met een Turkse vlag. Dat hielp enorm. „Kijk, dat zijn foto’s waar je wat aan hebt. En ze vertellen een verhaal.”

Frits Gierstberg – Nederlands Fotomuseum

Frits Gierstberg, curator bij het Nederlands Fotomuseum, zag vooral een „race om het icoon” plaatsvinden, in de weken volgend op de val van Kabul. „Er moet zo snel mogelijk een iconisch beeld gevonden worden. Dat zag je heel sterk terug in de foto’s. De foto’s van Afghaanse mannen op de vleugels van een vliegtuig, het meisje dat huppelend de landingsbaan in België afloopt. Of die foto’s recht aan de werkelijkheid doen lijkt dan van minder belang.”

In deze strijd om iconisch beeld krijgen redacties steeds meer concurrentie van foto’s en video’s die worden verspreid op sociale media. „Als je dan ziet dat foto’s veel gedeeld worden is het verleidelijk daarin mee te gaan. Vooral omdat je heel snel moet kiezen uit een groot aanbod. En je wilt ook niet voor schut komen te staan. Ik kwam in het aanbod ook veel foto’s tegen van geordende rijen evacués op weg naar bijvoorbeeld Denemarken of Nederland. Maar je wilt niet zo’n foto afdrukken van moslimvrouwen in een nette rij, terwijl er een paar uur later een bom afgaat. Dan kies je toch voor beelden waar meer chaos en spanning uit spreekt.”

De val van Kabul deed Gierstberg, en met hem veel andere waarnemers, onmiddellijk denken aan de val van Saigon in 1975. Een iconisch beeld van toentertijd was een foto van Hubert van Es, waarop een helikopter te zien was, die de laatste evacués zou wegvoeren vanaf het dak van de Amerikaanse ambassade. „Het was helemaal niet de Amerikaanse ambassade die je daar zag en het waren ook niet de laatste evacués die vertrokken. Maar het beeld was visueel geweldig overtuigend.”

Het Amerikaanse leger bood veel foto’s aan van binnen het vliegveld van Kabul van soldaten met baby’s in hun armen. Foto US Central Command

Het Amerikaanse leger toont zich bewust van de zoektocht naar iconische beelden en probeert nieuwsmedia en socialemediagebruikers volgens Gierstberg actief te voeden met beelden die hen uitkomen. „Dictators laten zich ook bij voorkeur met een kind afbeelden. Zo waren de Amerikanen ongetwijfeld ook tevreden met de beelden van kinderen die over de hoofden van een rij wachtende Afghanen richting de sterke armen van een Amerikaanse soldaat getild werden.”

Maar vlak ook de Taliban niet uit, zegt Gierstberg. „We zijn geneigd hen buiten de cultuur te plaatsen, maar die weten net zo goed wat ze doen. Hun leiders hebben soms zelfs op westerse universiteiten gestudeerd.”

De destruction business, haalt Gierstberg de bekende oorlogsfotograaf Don McCullin aan, is een construction business, waarin alle strijdende partijen de waarheid construeren. En daar is tegenwoordig vrijwel elke nieuwsconsument zich van bewust.

Het leidt tot een postmodern dilemma, zegt Gierstberg. „Wie moet je nog geloven als alle partijen zich zo met de beeldvorming bemoeien? De tijd dat men geloofde dat oorlogsfotografie iets kan veranderen ligt intussen wel achter ons.” Maar zo’n dilemma is ook comfortabel, zegt Gierstberg. „Als alles onduidelijk is, hoef je niets te doen.”