Openingsbeeld: de acteurs verzamelen zich op het voortoneel, alwaar de helft een witte jas aantrekt. De rollen zijn meteen duidelijk: je bent arts of je bent het niet.
Het symboliseert het gesimplificeerde perspectief waarmee hoofdpersonage Ruth Wolff naar de wereld kijkt. Ze is atheïst, haar ouders waren joods, maar zelf prefereert ze een eenduidige omschrijving: namelijk dokter. Ze is wat ze doet, zegt ze. „Ik behoor verder niet tot een groep.”
Wolff komt onder vuur te liggen nadat ze een priester toegang weigert tot een jonge patiënt, die na een mislukte thuisabortus komt te overlijden. Het incident leidt tot een landelijke rel, waarbij Wolff verstrikt raakt in de gepolariseerde retorica van identiteitspolitiek, stemmingmakerij en haatzaaierij.
De dokter is een rigoureuze hertaling van Arthur Schnitzlers stuk Professor Bernhardi uit 1912. Waar Schnitzler vooral focuste op antisemitisme en morele ethiek, trekt bewerker en regisseur Robert Icke het breder: De dokter gaat ook over genderongelijkheid, racisme en klassenverschil.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data61806494-ca3ca2.jpg)
Slimme theatrale vertaling
Icke schept verwarring door vrouwen voor mannelijke personages te casten, witte acteurs voor zwarte rollen en andersom. Op Wolff na hebben zo alle personages ten minste één eigenschap die niet correspondeert met de acteurs door wie ze gespeeld worden. Dat is een slimme theatrale vertaling van Wolffs subjectieve perspectief, die wél een doktersjas of een priesterboord opmerkt, maar weigert de persoon daarachter te zien.
Wolff meent lange tijd dat ze in een strijd tussen wetenschap en religie verwikkeld zit, waarmee ze categorisch het bredere, complexere identiteitsdebat ridiculiseert. Zelf presenteert ze dat als uiting van gelijkwaardigheid. Tegelijkertijd werken er wel relatief veel joodse, vrouwelijke artsen in de instelling die ze leidt. Toeval? Of zou het kunnen dat haar vooroordelen zo diepgeworteld zijn, dat ze die zelf niet meer als zodanig herkent?
Haar zelfverklaarde hang naar ‘eenduidigheid’ is geprivilegieerd, enigszins arrogant en uiteindelijk onhoudbaar: het gesprek over identiteit moet gevoerd worden. Dat gebeurt rommelig: als (sociale) media er bijvoorbeeld lucht van krijgen dat het om een abortusgeval gaat, begint ook de pro-lifebeweging zich te mengen. Wolff is vastberaden haar gevoel op afstand te houden, maar breekt uiteindelijk.
Barstjes
En laat dat maar aan Janni Goslinga over. Als ze tijdens een televisiedebat in close-up op de muren wordt geprojecteerd, zie je barstjes in haar vastbeslotenheid. Die waren eerder al zorgvuldig opgeworpen, in verstilde scènes bij Wolff thuis, waar een jong meisje (een ontwapenende Ilke Paddenburg) zachte karaktertrekken bij de anders zo afstandelijke dokter ontlokt, waarin de contouren van een groter trauma zich uittekenen.
Als geen ander kan Goslinga doseren. Als haar personage breekt, duurt dat niet lang: ze herpakt zichzelf, maar laat in haar gekwetste mimiek de pijn en het verdriet doorwerken. In alle hardheid vindt Goslinga zo altijd een vorm van menselijkheid.
Minder gedoseerd is de stroom aan informatie die Icke op de zaal afvuurt: die ligt consequent hoog en gejaagd, waardoor met name de eerste helft op momenten ondramatisch en taai is. De dokter is een intelligent stuk waar meer te denken dan te voelen valt. Dat is jammer, maar wellicht ook exemplarisch voor het huidige identiteitsdebat.