Negativiteit, woede en wanorde hebben een nut

Negativiteit Terwijl hij briesend in een pretpark rondstapt omdat de toegangskaartjes voor het Tikibad niet kloppen, denkt na over het nut van negativiteit.

Illustratie Britt Planken

Ziedende gebruikers van de caps lock-toets, dat zijn de anderen, dacht ik altijd. Het zijn dezelfde aso’s die hun troep op straat smijten, die dubbel parkeren en die standaard rondrijden met verblindend grootlicht. Maar op de tiende verjaardag van mijn dochter stond ik zelf ineens een mailtje te tikken in zulke schreeuwende kapitalen.

We waren in een pretpark. Dat verklaart veel, maar niet alles. Ik had vervangende toegangskaarten gekregen na een eerdere lockdown-annulering, maar hierop ontbrak een tijdslot voor waar het hoofdzakelijk om ging: het Tikibad. Moest ik dat niet alsnog reserveren? Niet nodig, jubelde de klantenservice. Kom gewoon wanneer je wilt. Veel plezier!

Ik vertrouwde het zaakje al niet. Dus terwijl de rest zich in achtbanen stortte, trok ik er als kwartiermaker op uit. Dat werd een expeditie langs jeugdige medewerkers.

Scholiere één ging alleen over het buitenbad, maar wist wel dat je zonder reservering niet binnen kwam. Scholieren twee en drie, achter het binnenloket, beaamden dit. Ze onderwierpen het klantenservicemailtje aan close-reading, en verwezen me door naar de ‘centrale receptie’. Daar stond veertig meter aan afgepeigerde gezinnen, een rij tot aan de parkeerplaats. Nieuwe parkgasten kwamen inchecken.

Scholiere vier, bij een toegangsloketje, verveeld opkijkend van haar mobieltje, verklaarde dat zij alleen barcodes scande en meer niet. Ik kocht via mijn telefoon online voor honderd en vier euro gewoon maar vier nieuwe tickets. Alles liever dan die horrorrij. Dat geld zou ik later wel terugvragen, nee, eísen! Maar omdat ik niet meer de kalmte zelf was, blunderde ik: het bleken kaarten zónder toegang tot dat vermaledijde zwembad. Uiteraard ontdekte ik dat pas nadat we daar in de rij hadden gestaan. We waren volmaakt kansloos, maakte scholier vijf duidelijk. Alle tijdsloten zaten ramvol.

Weer liep ik naar de uitgang. Ik sloot alsnog aan bij de monsterrij. Intussen probeerde ik de klantenservice te bellen: overbelast. Dan maar een mailtje. En ziet, daar verscheen die caps lock-modus: ‘IK STA NU BUITEN IN DE LANGE RIJ EN GA DE VERJAARDAG VAN MIJN DOCHTER NIET LATEN VERPESTEN.’

Als wachtrij-entertainment hupste er iemand in een kikkerpak rond. In een kort visioen zag ik mezelf die kikker kelen en weggevoerd worden door een beveiliger. Het verzinnen van bijschriftjes bij de onvermijdelijke nieuwsberichten en filmpjes kalmeerde me wat. (‘Man (45) kikkert er niet van op.’)

Woede. Het zwart voor de ogen. Hier begreep ik het. Zo knapte die dus open in de samenleving, waar de leden zich telkens stoten aan de kastjes en muren van de Belastingdienst, de coronaregels, het stikstofbeleid… De caps lock-twitteraar, de Capitoolbestormer, iets van hun blinde furie voelde ik hier, stampvoetend op mijn eigen Malieveldje in broekzakformaat. En dat terwijl ik net terug was uit Frankrijk, door en door zen, tjokvol post-vakantionele goede voornemens.

De woedende uitvallen en de mattenklopper die eertijds de sfeer niet per se ten goede kwamen, maakten mij conflictmijdend

Hoe vredig, hoe sereen zat ik achtenveertig uur eerder nog maar aan een kampvuur! Daar gingen de gesprekken ook over omgaan met negativiteit, herinnerde ik me plots. Een theaterdocent had in de loop van zijn carrière gemerkt hoe jongeren „steeds minder bereid waren zich te laten aansturen”, zoals hij het welwillend formuleerde. „Vroeger kon je als regisseur nog zeggen: jij komt op vanaf dáár, en jij hier. Nu krijg je dan meestal te horen: hoezo?” Lacherige herkenning bij anderen uit het onderwijs: „Ze nemen niets meer van je aan. Dan zeggen ze gelijk: da’s ook maar een mening…”

Sommigen vonden die nieuwe assertiviteit juist een gunstige verworvenheid, maar ik voelde wel wat voor de hypothese van de theaterdocent. Wij ouders, stelde hij, willen onze kinderen te veel behoeden voor negatieve ervaringen en daarom durven we ze ook geen grenzen meer te geven.

Dat herkende ik wel. Je wilt de plooien gladstrijken. Zeker door de coronatijd, toen ze zo zielig waren, is mijn toegeeflijkheid gegroeid. Klakkeloos bestelde ik voor mijn zoon een nieuwe telefoon toen zijn toestel strandde in de wc. Ook in mij huist een curlingouder, die alle obstakels het liefst wegpoetst.

Wat kan meespelen: je wilt het anders doen dan je eigen ouders. De woedende uitvallen en de mattenklopper die eertijds de sfeer niet per se ten goede kwamen, maakten mij conflictmijdend. Vaak vind ik het akelig om de kinderen teleur te stellen, ook al weet ik dat dit nu eenmaal hoort bij het opvoeden. Maar wie is er gebaat bij rimpelloze leventjes, verwend met comfort, gemak en efficiëntie?

Op de camping merkten we een extra complicerende factor. „Maar Oogappeltje en Boefje hoeven helemaal niet om tien uur naar bed!” Als andere ouders liever geen grenzen stellen, wil jij niet die ene boeman zijn die zijn negen- en elfjarige naar binnen roept. Toch moet het, als je de volgende dag geen zombies aan het ontbijt wilt. Negatieve ervaringen zijn noodzakelijk.

Was ik, in deze wachtrij, in mijn caps lock-modus, ook domweg een kind dat zijn zin niet kreeg, een verwend snotjoch, telg van een cultuur niet langer gewend aan tegenslag? Deels zeker. Toch leek het me niet het hele verhaal.

Geld verliezen voelt veel pijnlijker dan geld niet winnen, zelfs al komt het netto op hetzelfde neer

Ik had tijd genoeg daar verder over na te denken. De rij was nog altijd gruwelijk lang, en kroop nauwelijks vooruit. Moedeloos liet ik de misère op mij inwerken. Plots herinnerde ik me dat ik dit voorjaar een drukproef toegestuurd had gekregen van een boek dat nu wellicht van pas kwam. De kracht van het negatieve, door journalist John Tierney en psycholoog Roy Baumeister. Daar begon ik wat in te bladeren op mijn telefoon.

De auteurs leggen helder uit waarom het elimineren van negatieve ervaringen hoe dan ook onbegonnen werk is. Met dank aan ons oerbrein, waarin het negatieve een veel grotere impact heeft dan het positieve.

Die negativity bias blijkt uit experimenten op alle fronten. Geld verliezen voelt veel pijnlijker dan geld niet winnen, zelfs al komt het netto op hetzelfde neer. Doop een steriele kakkerlak in een glas appelsap en omstanders willen helemáál geen appelsap meer, ook niet uit een vers pak.

Eén negatieve recensie hakt er dieper in dan drie positieve, vertel mij wat. Er zijn volgens Tierney en Baumeister vier à vijf positieve ervaringen nodig om één negatieve te compenseren. „Informeel noemen sommige onderzoekers deze verhouding de ‘vijf-keer-neuken-voor-elke-ruzie-regel’.”

Ooit was die overdreven oriëntatie op risico’s en misstappen essentieel voor onze overleving. Het is net zo’n overblijfsel als onze voorkeur voor suiker en vet voedsel. Eén vergissing kon je als oermens de kop kosten. Daarom zit de buitensporige impact van het negatieve nog altijd zo diep geprogrammeerd in onze hardware. Daarom oogsten negatieve berichten meer clicks, filmen we auto-ongelukken en zijn onweerswolken niet na één keer neuken uit de lucht.

Lees ook dit essay van Christiaan Weijts: Waar een wil is, is een zijweg

Daarom is belonen ook veel minder effectief dan bestraffen. Bedrijfsmedewerkers een sanctie voorhouden stimuleert ze veel sterker tot het gewenste gedrag dan diezelfde maatregel verpakken als bonus. Erken dit mechanisme en zet het om in je voordeel. Dat levert aanbevelingen op die nogal tegendraads zijn in onze tijdgeest. Zo pleiten ze voor strengere beoordelingen op scholen. Op Amerikaanse scholen blijken de schoolcijfers de laatste decennia gemiddeld te zijn gestegen, terwijl de objectieve leerprestaties juist afnamen – een gevolg van de heersende pedagogieke neiging om leerlingen te stimuleren en de cijfers wat op te plussen. Afschrikken door realistische cijfers zou echter effectiever zijn.

Het bleek een ideaal boek om in een pretpark te lezen. Pretparken zijn immers een uitvergrote vorm van onze positieve samenleving. Alles is er gericht op plezierige ervaringen, opgewektheid en met een minimum aan wrijving en conflict van de ene attractie naar de volgende te worden gevoerd, toestellen waarin gevaar en obstakels zijn gladgestreken. Daar kikker je van op!

In zo’n efficiënt universum past ook dat de medewerkers er opereren als schakeltjes in een machine, alleen verantwoordelijk voor het eigen anderhalve metertje aan de lopende band. Dat lijkt heel solide, maar zodra iets tegenzit of afwijkt van het protocol, is niemand meer in staat of gemachtigd iets zinvols te doen. Kastjes, muren, paarse krokodillen. Ze wekken een escalatie aan negatieve gevoelens op, weliswaar bij een beperkt aantal klanten, maar door de negativity bias kan dat zomaar funest zijn voor je organisatie of instelling, die verpletterd raakt onder de lawine van exponentieel groeiende negatieve publiciteit. Tierney en Baumeister geven voorbeelden van merken die door een paar negatieve sociale-mediaberichten bijna ten gronde gingen.

Je kunt zelfs nog een stapje verder gaan dan het negatieve niet langer uitbannen. Er de rode loper voor uitrollen.

Organisaties moeten leren niet zozeer robuust te zijn als wel ‘antifragiel’, een nieuw woord dat de Libanees-Amerikaanse auteur en wetenschapper Nassim Nicholas Taleb muntte in Antifragile, things that gain from disorder (2012). ‘Antifragiliteit’ is het omgekeerde van breekbaarheid. Dat is niet ‘onbreekbaar’, nee, het werkelijke tegendeel is iets wat juist báát heeft bij een ruwe behandeling. Het helderste voorbeeld is de biologische evolutie, waarin soorten juist sterker worden naarmate ze meer op de proef worden gesteld.

Zowel Taleb als de auteurs van De kracht van het negatieve wijzen op het fenomeen van de ‘posttraumatische groei’: tegenslagen leiden vaak tot betekenisvolle veranderingen in mensenlevens.

Wat de theaterdocent bij het kampvuur behoedzaam aanstipte – we beschermen kinderen te veel – noemt Taleb ronduit ‘misdaden tegen kinderen’. Zo foetert hij ook op het voorschrijven van Prozac bij jongeren, dat de rijkdom aan emoties afvlakt, en hij hekelt andere ‘maatregelen die gericht zijn op het verminderen van variabiliteit en afwisseling in de levens van kinderen’.

Daar zit wat in. Je kunt zelfs nog een stapje verder gaan dan het negatieve niet langer uitbannen. Er de rode loper voor uitrollen. Het onwenselijke of onbeheersbare toelaten, de wanorde verwelkomen. Regisseur Norbert ter Hall formuleerde dat laatst schitterend in Ervaring voor Beginners, de podcast van Theo Maassen: „Je moet de tafel dekken voor het toeval.” Bij het filmen voor De belofte van Pisa scheen de zon ooit toevallig heel mooi een lokaal in. Wilde hij dat benutten, dan moest hij de scène supersnel draaien, en had hij minder grip op het proces. Het resultaat was beter dan alles wat hij had kunnen plannen.

Ik moest mijn woede dus verwelkomen, en aangrijpen voor groei

Ik moest mijn woede dus verwelkomen, en aangrijpen voor groei. Psychiater Esther van Fenema schreef deze zomer in Trouw een boeiende columnreeks rond de zeven hoofdzonden. Met woede, toorn, kunnen wij Nederlanders slecht overweg, stelde zij, geneigd als we zijn het onmiddellijk glad te polderen: „We verdragen als samenleving gezonde woede niet goed, waardoor zij ondergronds gaat en zich op onverwachte momenten heftig en oncontroleerbaar manifesteert.”

Mijn woede gaat inderdaad geregeld ondergronds. Als negativiteit nut had, dan had mijn negatieve emotie dat ook. Bijvoorbeeld als leermoment voor mijn conflictmijdende houding. Doorgaans ben ik de inschikkelijkheid en redelijkheid zelve, bind ik in discussies snel in, en ben ik meegaand in onderhandelingen met kinderen („Oké, als Oogappeltje tot elf uur mag opblijven…”). Maar dat is niet per se een positieve eigenschap.

Een tijdje terug schaamde ik me plaatsvervangend voor een vriend die in een restaurant op hoge poten een ander tafeltje vroeg, omdat hij zich kapot ergerde aan het luidruchtige gezelschap naast ons. Stomverbaasd was hij over mijn gêne. „Maar Chris, je moet je verzetten tegen wat je onwelgevallig is!”

Sindsdien roep ik het geregeld in mezelf: „Je moet je verzetten tegen wat je onwelgevallig is!” Hier kon ik het in praktijk brengen. Ik stond toch in mijn recht? Ik had alles precies volgens de regels gedaan. Ik had zelfs nagevraagd of het wel klopte. Ik had méér gedaan dan redelijkerwijs van een consument verwacht mocht worden.

Ik moest dus de intensiteit van mijn woede behouden, eerlijk ophelderen wat mijn doel was en ook een gezonde strategie kiezen, een kanaaltje uitgraven voor de blinde furiën. Stampij trappen zou alleen maar averechts werken.

Ik besloot: wat er ook gebeurt, ik begin met dit zinnetje: „Mijn dochter is vandaag jarig.” „O, wat leuk! Gefeliciteerd!”, antwoordde scholiere zes opgewekt. Precies volgens plan. Nu hoefde ik alleen het kanaaltje maar door te varen. „En nu hád ik kaartjes gekocht voor het Tikibad…”

Het werkte. Natuurlijk moest er alsnog een manager aan te pas komen, maar dat bleek een buitengewoon antifragiele vrouw te zijn, die zorgde dat alles goed kwam, zodat we door de krioelende massa bij de kluisjes dat vermaledijde zwembad bereikten.

Ik sloot me op in een stoomcabine, om uit te blazen bij rustgevend kleurlicht en etherische oliën. Als het te heet werd, zette ik de deur op een kiertje. Dan zag ik buiten achter het raam de pretparkbezoekers door de gietregen struinen en voelde ik me door en door zen, sereen als bij een kampvuur.