Roze overheerst het toneelbeeld tijdens de opvoering van Der Zwerg, de bijna honderd jaar oude opera van Alexander Zemlinsky waarmee De Nationale Opera zijn nieuwe seizoen opent. Op één uitzondering na is iedereen uniform gekleed in roze jurken en heeft iedereen witblond haar – zelfs de kamerheer. In geprojecteerde filmbeelden transformeren zij tot roze varkentjes, met hun wiebelende pootjes in frisgroen gras. De uitzondering is het titelpersonage, om wie het op een kort verhaal van Oscar Wilde gebaseerde libretto van Georg C. Klaren draait. In de eerste operaregie van de Nederlandse filmmaker Nanouk Leopold ziet de dwerg eruit als een bontgekleurde vogel.
De aria waarin de kamerheer zijn uiterlijk („een wrede speling van de natuur”) bezingt, wordt door Zemlinsky becommentarieerd met geestige muzikale accenten. De dwerg hinkt, heeft een bochel en haren als „vurige borstels”. Wel kan hij prachtig zingen, door Zemlinsky onderstreept door voor hem zinderende muziek en mooie aria’s te componeren die beurtelings krachtig en gevoelvol worden gezongen door de imponerende tenor Clay Hilley.
Ter ere van haar achttiende verjaardag krijgt de Spaanse infante Donna Clara, een rol van de Nederlandse sopraan Lenneke Ruiten, hem cadeau. Al snel wordt de mismaakte dwerg wreed uitgelachen door de infante en haar kameniers, in wie je ook een verwende populaire middelbare scholiere en haar entourage kunt zien. De dwerg zelf is zich niet bewust van zijn anders-zijn. Hij waant zich een edelman en ziet hun gelach om zijn verschijning aan voor vriendelijkheid. Totdat Ghita (een ontroerende rol van de Duitse sopraan Annette Dasch), de favoriete kamenier van Donna Clara, hem een spiegel voorhoudt en hij eindelijk zichzelf ziet.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/09/data75740648-a62b1f.jpg)
Hokjesdenken
Zijn isolement en anders-zijn wordt door Leopold niet alleen verbeeld in zijn exotische verschijning, maar ook weerspiegeld in de hele enscenering. Als letterlijk vreemde vogel staat hij in een rechthoekige doos, Donna Clara en haar kameniers staan in vierkante hokken: een vrij prozaïsche vertaling van hun hokjesdenken. Bij voorbaat sluiten zij de dwerg uit, puur vanwege zijn afwijkende uiterlijk. Slechts Ghita doet pogingen uit haar hokje te stappen, maar conformeert zich aan het groepsdenken. In de eerste helft van Zemlinsky’s anderhalf uur durende eenakter kijken zij elkaar of de dwerg niet aan, later is er wel oogcontact maar dan is het te laat. Hun oordeel is al geveld, met desastreus resultaat. Iets wat de dwerg zelf voorziet in de fraaie sleutelaria ‘Het lied van de bloedsinaasappel’.
Achter de iets te letterlijk hokjesdenken verbeeldende, opgestapelde dozen staat het sterk spelend Nederland Philharmonisch Orkest opgesteld, dat onder leiding van hun nieuwe chef Lorenzo Viotti verleid werd tot scherp schakelen, zinnelijke erupties en rauw orkestraal geweld. Met weer daarachter een filmscherm waarop projecties zijn te zien van Nanouk Leopold en Daan Emmen, de scenograaf die samen met Leopold de videoprojecties maakte. In hun filmbeelden ontpoppen de lieve roze varkentjes zich naarmate de opera vordert en tragischer wordt als volledig door modder besmeurde zwijnen. Hoe meer wreedheid, hoe meer modder. Het zijn beelden die uiteindelijk te weinig aan de verbeelding overlaten.
In enscenering, interviews en essays uit het programmaboekje ligt de nadruk op hokjesdenken en uitsluiting, een modieuze manier om het verhaal naar het heden te trekken. Maar misschien nog wel schokkender is de onverschilligheid van Donna Clara en haar ‘BFFs’ (best female friends) die (spoiler!) na de dood van de dwerg gewoon weer gaan dansen, alsof er niets aan de hand is.