In mei 1980 kwamen studenten in de Zuid-Koreaanse stad Kwangju in opstand tegen de militaire dictatuur. Aan de rebellie werd door legereenheden bruut een einde gemaakt. Honderden studenten werden doodgeschoten, misschien wel achthonderd, of zelfs meer dan duizend. Generaal Chun Doo-hwan, de leider van het regime, verklaarde dat Noord-Korea achter de „rellen” zat.
Zuid-Korea is nu een democratie en Chun kwam in de gevangenis. In Kwangju en elders in het land worden de studenten nog steeds geëerd als martelaren van de democratie. Maar in sommige rechtse kringen gelooft men dat Chun destijds gelijk had: de opstand in Kwangju was een communistisch complot.
De huidige min of meer progressieve regering in Zuid-Korea wil dergelijke „geschiedvervalsingen” per wet verbieden. Iemand die beweert dat Kwangju een Noord-Koreaans complot was kan daarvoor een gevangenisstraf krijgen van vijf jaar. Op de mening dat de er aan de Japanse koloniale overheersing ook positieve kanten zaten volgt een nog zwaardere straf.
Inbreuk
Voorstanders van deze wetgeving nemen als voorbeeld de wetten in sommige Europese landen tegen Holocaustontkenning. Tegenstanders zien dergelijke juridische maatregelen als een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting. De vraag of historische beweringen waar of niet zijn moet niet worden overgelaten aan de staat.
Bepaalde feiten zijn weliswaar onbetwistbaar – Auschwitz bestond, atoombommen zijn afgeworpen, studenten in Kwangju zijn gedood – maar onze kijk op het verleden berust voor een groot deel op interpretatie. Slechte argumenten en verzinsels moeten door betere argumenten en meer nauwkeurigheid worden weerlegd. Dat is althans de ideale basis voor de vrijheid van meningsuiting. Natuurlijk zijn er overal wel sociale en juridische beperkingen. In de EU mag je niet opzettelijk haatzaaien op grond van ras, religie, of seksuele geaardheid. In de VS mag dit in principe wel, maar de Grondwet staat geen uitingen toe die leiden tot „directe wetteloze actie”. Opruiing tot geweld mag dus niet. Ook kinderporno wordt niet door de Amerikaanse wet beschermd.
De vraag is of dit afdoende is. We leven nu in een tijd waarin een Amerikaanse president binnen de kortste tijd miljoenen mensen via internet kan overtuigen van schadelijke leugens. Moet de ideale basis van de vrijheid van meningsuiting worden herzien? Wat moeten we doen aan complottheorieën die een wereldwijde epidemie erger maken of democratische instellingen bedreigen? Kan de schade nog steeds worden beperkt door met betere argumenten te komen?
Het zou naïef zijn om de risico’s van opzettelijke leugens en funeste propaganda te bagatelliseren
Omdat ik geloof in de vrijheid van meningsuiting loop ik zelf niet warm voor wetten tegen Holocaustontkenning en andere opinies die mij tegenstaan. Maar het zou naïef zijn om de risico’s van opzettelijke leugens en funeste propaganda te bagatelliseren. Dat bijvoorbeeld nazipropaganda schade had kunnen doen aan de naoorlogse democratie in Duitsland was een redelijke zorg. Weinig mensen hebben er destijds dan ook aan getwijfeld dat Hitlers Mein Kampf in Duitsland moest worden verboden.
Een goed argument tegen het verbod op uitingen van gekken en dwazen is altijd geweest dat zij zich beperkten tot een soms ranzige marge, waar gekken en dwazen zich nu eenmaal bevonden. Zij konden daarom weinig kwaad. Wie zou tot niet zo lang geleden hebben geloofd dat een Democratische presidentskandidaat (Hillary Clinton) aan het hoofd zou staan van een wereldwijde bende pedofiele kannibalen?
Door internet gelooft nu niet alleen meer dan 50 procent van de Republikeinse stemmers deze kolder, maar miljoenen mensen overal in de wereld. En dit zijn niet mensen die openstaan voor betere argumenten. Feiten hebben geen invloed op gelovigen.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/03/data42955893-b4bb24.jpg)
Of het zin heeft om van regeringen of internetplatforms te verlangen dat zij de stroom van perfide nonsens indammen, dat is de vraag. Daar wordt nu wel aan gewerkt, op nationaal en internationaal niveau, met name in de EU.
Ik denk terecht. Maar gelovigen in de Trump-cultus of QAnon zullen nog meer het gevoel krijgen dat zij worden belaagd door het kwaadwillige establishment. Maar zelfs als censuur zou werken, is dat iets wat we toe moeten juichen?
Gelovigen in QAnon zullen nog meer het gevoel krijgen dat zij worden belaagd door het establishment
Het zogenaamde Skokie-proces, in Europa niet zo bekend, is nog steeds relevant. In 1977, was de Amerikaanse nazipartij van plan een demonstratie te houden in Skokie, een buitenwijk van Chicago waar betrekkelijk veel Joden woonden. Onder druk van de bewoners, die heel begrijpelijk weinig prijs stelden op vlaggengezwaai met hakenkruizen, wilde de gemeente de demonstratie verbieden. De neonazi’s stonden op hun recht van meningsuiting. Het liep op tot het hoogste gerechtshof. De slotsom was dat ook neonazi’s mochten demonstreren, zolang zij geen geweld uitlokten. Een hakenkruis was net nog geen „fighting speech”.
Nazi’s
De pleitbezorgers van de nazipartij waren advocaten van de American Civil Liberties Union. Sommigen waren zelf Joods, en geen van hen had enige sympathie met nazi’s. Maar hun argument was heel simpel: als we toelaten dat de staat meningen verbiedt die ons tegenstaan, dan vergroten we de kans dat de staat ooit meningen zal verbieden waar we voor zijn. De rechten van neonazi’s moesten worden verdedigd om rechten van anderen, waaronder hun felste tegenstanders, te beschermen.
Ik geloof hier nog steeds in. Maar de vrijheid van meningsuiting is nooit en nergens absoluut, ook niet in de VS. Aanzetten tot geweld blijft ook daar verboden. De toespraak van Donald Trump on 6 januari tegen de meute die op het punt stond het Capitool te bestormen kwam gevaarlijk dicht in de buurt. Het toonde aan hoe gevaarlijk woorden kunnen zijn.
Door internet staat nu veel meer op het spel. Fighting speech – opruiende taal – bereikt nu sneller dan ooit een enorm publiek. We moeten daarom opnieuw nadenken over een evenwicht tussen vrije meningsuiting en regels die de ergste schade van menselijke ongerijmdheid kunnen beperken.