Waarom bekennen mensen misdaden die ze niet gepleegd hebben? De schrijver Arthur Koestler die in Darkness at Noon de showprocessen onder Stalin beschrijft, had er de volgende theorie over: eenzaam in hun cel, begonnen de communisten van het eerste uur in te zien dat ze weliswaar niet schuldig waren aan het verraad dat hun ten laste werd gelegd, maar wel aan de gruwelijke misdaden die ze in grote overtuiging voor de Communistische Partij begaan hadden.
Gisteren heb ik een misdaad bekend die ik niet gepleegd had en ik voel me nog steeds schuldig. Tijd om Koestlers theorie op mezelf los te laten.
We werkten, zoals elke week, met de vrijwilligersgroep in de heemtuin achter ons huis. Piet Kroon, onze leider, droeg ons op de strook moerasgrond langs het water vrij te maken van onkruid. „Alles wat hoger is dan watermunt trekken we eruit. Behalve de valeriaan, de moerasandoorn, de engelwortel en het koninginnekruid. Als je twijfelt, vraag je het maar.”
Ik deed mijn leren handschoenen aan, trok het onkruid met handenvol uit en gooide het achter me op het pad. Bij de sloot ging ik zitten, schoof een halve meter naar rechts en werkte achterwaarts terug naar het pad. Toen ik iets in mijn rug voelde prikken, draaide ik me om en zag in het woekerende groen, een geel plastic bordje met ‘Valeriaan’ naast een afgebroken spriet van ongeveer dertig centimeter hoog. Zou ik die valeriaan per ongeluk uitgetrokken hebben? Ik kon het me niet voorstellen. Maar dat bordje stond er niet voor niets. Snel uit de grond trekken en in mijn zak steken?
Te laat – daar was Piet.
In één blik overzag hij de ramp. „De valeriaan! Die prachtige valeriaan die hier stond te bloeien? Ik heb hem een kwartier geleden nog gefotografeerd!”
Ik zweeg. Een foto. Het ultieme bewijs.
„Heel jammer”, zei Piet, duidelijk van slag. „Een bedrijfsongevalletje. Kan gebeuren. Heel, heel jammer.”
De andere werkers wierpen steelse blikken in onze richting. Ze vonden het natuurlijk zielig voor mij. Arme, stomme Nicolien. Dacht dat ze wel wat van planten wist, en moest je nou eens zien. Die prachtige valeriaan! En Piet Kroon had het nog zo goed uitgelegd!
Wat kon ik doen? Stamelend roepen dat ik het niet zo bedoeld had? Met kleine, zijdelingse pasjes begon ik me te verwijderen van de plaats delict. Waar moest ik heen? Amerika? Duivelseiland?
Piet liep door en slaakte een kreet: „Dáár staat hij! Daar is de valeriaan die ik gefotografeerd heb! Dan was die van jou al eerder gesneuveld.”
Inderdaad, daar stond de valeriaan zachtpaars te bloeien. Hij was niet dood, hij leefde.
Maar nu komt het vreemde: ik was niet opgelucht. Ik had het kúnnen doen, in een vlaag van onoplettendheid. En het was louter de angst betrapt te worden die me ervan weerhouden had het bewijsmateriaal te verdonkeremanen.
Ik was ontmaskerd. Waarschijnlijk denk ik over een paar jaar dat ik die valeriaan wel degelijk heb uitgerukt. Zeker als ze me in een cel zetten en lang op me inpraten. De herinnering aan de bloeiende valeriaan zal verdwijnen en plaats maken voor schuld en schaamte.
Koestler had gelijk.