Opinie

Met ingreep bedrijven geeft Beijing grens van zijn kapitalisme aan

china

Commentaar

Online gamen wordt aan banden gelegd in China. Honor of Kings, een populair episch vechtspel, mag niet meer dan een uur per werkdag worden gespeeld door jongeren, en voor de kleintjes zijn aankopen binnen het spel nu niet meer toegestaan. Tencent, het enorme techbedrijf dat het spel uitgeeft, ging deze week zelf tot deze strengere beperkingen over na kritiek in de door de Communistische Partij gecontroleerde pers.

Die snelle en vrijwillige reactie hoeft niet te verbazen. Er waait een kille wind uit Beijing. Een paar dagen eerder pakte de Chinese regering de peperdure private bijles-sector aan, die door ouders wordt ingeschakeld om hun kinderen een zo groot mogelijk kans te geven op het beste vervolgonderwijs. Kort daarvoor viel de bijl op Didi Chuxing, het Uber-achtige taxibedrijf dat luttele dagen na zijn introductie op Wall Street aan banden werd gelegd. En dat kwam weer na acties tegen onder meer maaltijdbezorgers als Meituan, financiële dienstverleners als Ant en gigant Alibaba, waarvan topman Jack Ma eind vorig jaar een tijdje spoorloos was.

Recent is ook het Chinese offensief tegen cryptomunten in eigen land. Beursnoteringen in het buitenland lijken ook hun langste tijd te hebben gehad: van de 34 Chinese bedrijven die dit jaar tot nu toe naar Wall Street gingen, noteert het overgrote deel inmiddels onder zijn introductiekoers. Ook de VS zelf lijken hen inmiddels liever kwijt dan rijk te zijn.

De lijst is lang en de onderwerpen zijn divers. Zo ook de verklaringen. Beijing is beducht voor tech-giganten van eigen bodem die zoveel data vergaren dat zij het machtsmonopolie van de Communistische Partij zouden bedreigen - maar niet dan nadat deze nationale kampioenen lange tijd geen strobreed in de weg is gelegd. Amerikaanse invloed op die data, via Wall Street, is sowieso niet gewenst. De beroerde arbeidsvoorwaarden van maaltijdbezorgers, en soortgelijke beroepen in wat in het Westen de gig-economie wordt genoemd, bedreigen de stabiliteit.

De kosten van bijles zijn zo hoog, en de belasting voor kinderen dermate groot, dat dit het krijgen van kinderen zou ontmoedigen. Dat is niet de bedoeling: om de vergrijzing tegen te gaan en bevolkingskrimp voor te zijn is de éénkindpolitiek juist al aan de kant gezet. Gamen, als een nieuw opium, zou jongeren afleiden van onderwijs, en ze ook leren dat door betere uitrusting binnen het spel aan te schaffen, degene met meer geld meer kansen heeft. En cryptomunten verslappen de greep van de staat op geldschepping en het management van de economie.

Toch loopt door alle maatregelen een rode draad. Meer vrijheid heeft de Chinese economie de afgelopen decennia vleugels gegeven. Maar het ontketende ‘kapitalisme met Chinese karakteristieken’ lijkt zijn politieke grenzen nu voorlopig te hebben bereikt. Beijing haalt de teugels aan, gaat excessen te lijf en wil niet dat de ontloken middenklasse in de knop wordt gebroken. De uitruil van welvaartsgroei tegen politieke vrijheid, die Beijing tot nu toe geen windeieren heeft gelegd, moet intact blijven.

Een Chinese commentator vatte de situatie onlangs goed samen: het politieke en maatschappelijke systeem van de grote rivaal, de Verenigde Staten, heeft bewezen over voldoende veerkracht te beschikken om grote maatschappelijke of economische crises weer te boven te komen. Voor China, dat uiteindelijk van bovenaf wordt bestuurd, is dat nog maar de vraag. En die stelt Beijing zichzelf nu kennelijk ook.