Steeds meer dringt overal het besef door dat de aloude tweedeling van cultuur en natuur niet langer geldigheid heeft, omdat wij mensen zelf onderdeel zijn van de natuur. Ook de traditionele hiërarchie in het westerse denken van de mens als observerend en handelend subject over al wat niet-menselijk en dus object is, wordt door wetenschappers en kunstenaars betwist.
Over deze mentaliteitsverandering gaat de groepstentoonstelling Joint Venture bij Kunstvereniging Diepenheim, samengesteld door kunsthistoricus en tentoonstellingsmaker Flos Wildschut (1960). De deelnemende kunstenaars laten zich niet alleen inspireren door de natuur, maar gaan nog een stap verder door het ontstaansproces van hun werk ten dele uit handen te geven en te laten bepalen door natuurlijke fenomenen. De tentoonstelling laat zien, wellicht onbedoeld, hoe ingewikkeld het is om de heroriëntatie op de verhouding mens/natuur concreet vorm te geven in kunstwerken. De vraag die opkomt is in hoeverre natuur onafhankelijk ‘handelt’ en of er daadwerkelijk sprake is van een ‘samenwerking’ tussen kunstenaar en natuur.
Sunjoo Lee (1993) en Ko de Beer (1995) ontwikkelden een kleine robot die spiraalvormige, gearceerde inkttekeningen maakt op papier. Het tempo waarin de robot zijn cirkelende beweging maakt en de hoeveelheid gebruikte inkt worden bepaald door omgevingsfactoren als temperatuur, luchtvochtigheid en geluid. De tekeningen doen denken aan de dwarsdoorsnede van een boomstam met jaarringen. Op zichzelf zijn het aardige tekeningen, maar zijn ze inderdaad het resultaat van een ‘intuïtieve’ en ‘creatieve’ machine die zich laat aansturen door natuurlijke krachten?
Gips en bijenwas
Jef Faes (1972) is geïnteresseerd in elementaire vormen als cirkel, zeshoek en vierkant, en hoe deze zich tot elkaar verhouden. Hij maakt bolvormige, uitgeholde gipsen sculpturen, die gebaseerd zijn op kiezel-skeletten van in zee levende stralendiertjes (Radiolaria) en die enigszins doen denken aan de organische sculpturen van Jean Arp. Faes biedt zijn bollen als korven aan bijen aan, die ze met hun zeskantige celstructuren kunnen vullen. Soms blijven de bollen leeg en soms ontstaan prachtige, complexe sculpturen in onvoorziene samenstellingen van gips en bijenwas.
Sema Bekirovic (1977) claimt dat zij het auteurschap van haar werk deelt met natuurlijke entiteiten en fenomenen. Zij is de mening toegedaan dat niet alleen mensen, maar ook dieren en planten cultuur hebben. Zo ‘lezen’ insecten volgens haar een geschreven brief door die te verteren. Het voorbeeld van ‘lezende insecten’ is niet heel overtuigend, maar in het geval van Bekirovic is het werk vaak sterker dan het verhaal dat zij erbij vertelt. Zoals Driftwood, een gemagnetiseerd stuk drijfhout met een kompasnaald dat, geplaatst op een staaf, tastend zijn richting zoekt. Heel mooi is een serie computerprints van een brekende golf. Voor de reeks Worldlines zeefdrukte Bekirovic gekleurde rasterpatronen met biologisch afbreekbare verf en liet zij een agaatslak (een Afrikaanse reuzenslak) sporen trekken in de verf.
De samenwerking tussen kunstenaar en natuur leidt niet altijd tot interessante kunst. Het ontstaansproces mag misschien boeiend zijn voor de kunstenaar, maar dat betekent niet direct dat het resulterende werk beeldende zeggingskracht heeft. Dat geldt bijvoorbeeld voor de lappen zijde van Aliki van der Kruijs (1984), waarop regendruppels hun sporen nalieten, of de lange reeksen seismografische notaties op papier van Linde Ex (1983), die het ritme weergeven van golven die tegen een pier aanspoelen.
De kunstwerken op Joint Venture zijn een soort vingeroefeningen voor een nieuwe omgang van de mens met de natuur. De tentoonstelling leidt uiteindelijk tot reflectie op een grotere vraag: zal het mogelijk zijn om een harmonieus evenwicht te vinden tussen mens en natuur?