Hoe Amsterdamse jongerenwerkers de avondklokrellen wél in toom hielden

Jongerenwerkers Waarom bleef het in Amsterdam bij de avondklokrellen relatief rustig? Door de inzet van ouders, bewoners en jongerenwerkers – zo blijkt uit onderzoek.

Jongerenwerkers Mohammed Azzamouri (l) en Bilal Saïdi op Plein ’40-‘45 in Amsterdam Nieuw-West.
Jongerenwerkers Mohammed Azzamouri (l) en Bilal Saïdi op Plein ’40-‘45 in Amsterdam Nieuw-West. Foto Roger Cremers

Eigenlijk is het heel simpel, zegt Bilal Saïdi: je moet beginnen met een compliment. Je stapt op een groepje jongens af en kijkt wie er een relaxte houding heeft. Je doet een boksje. Een knuffeltje. „En dan kijk ik hoe hij eruit ziet. ‘Leuke schoenen, je hebt zeker een date vanavond’, zeg ik dan bijvoorbeeld. Zit-ie meteen in z’n element.”

Op Plein ’40-’45 in Amsterdam Nieuw-West was de sfeer eind januari om te snijden. Groepjes jongens verzamelden zich op straat rond het ingaan van de avondklok, op zoek naar confrontatie met de politie. Ondernemers verschansten zich in hun winkel, bevreesd voor kapotte etalageruiten en plunderingen. In een straatje achter het plein lagen de bakstenen al klaar, op een hoopje.

Maar in plaats van met de Mobiele Eenheid kregen de jongens van Plein ’40-’45 te maken met buurtbewoners in gele hesjes. En met Bilal en zijn collega Mohammed Azzamouri – twee jongerenwerkers die precies weten hoe je een groepje jongens met scooters en zwarte hoodies moet aanspreken.

Lees ook: Den Bosch liet M-side gang gaan bij hulp avondklokrellen

Het instellen van de avondklok leidde in tientallen steden tot gewelddadige botsingen tussen jongeren en de ME: Rotterdam, Den Bosch, Enschede, Urk, Den Haag, Tilburg en Helmond – om een paar plekken te noemen. Volgens de Nederlandse Politiebond waren het de ergste rellen in veertig jaar.

In Amsterdam liepen weliswaar de demonstraties op het Museumplein uit de hand, maar in de probleemwijken bleef het opvallend rustig. Jongeren gooiden met vuurwerk, de ME kwam twee keer kort in actie. Grootschalige rellen, stenen gooien, vernielen en plunderen bleven uit. Dat kwam, zo zei de Amsterdamse politiechef Frank Paauw kort daarna tegen NRC, door de inzet van buurtbewoners, waardoor „de groep goedwillenden op straat groter is geweest dan de groep relschoppers”.

Paauw blufte niet, blijkt nu uit onderzoek. Marly van Bruchem, socioloog bij het Nederlands Studiecentrum voor Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR), bestudeerde vele uren camerabeeld van vier plekken in Amsterdam waar in januari rellen dreigden: in Oost, Noord en Nieuw-West. Ze sprak met veertig betrokkenen uit de wijken. Het onderzoek, mede gefinancierd door de gemeente Amsterdam, is nog niet gepubliceerd.

Buurtnetwerken

Van Bruchems conclusie: jongerenwerkers en bewoners inzetten is veel effectiever dan de politie laten optreden. Op de plekken waar buurtbewoners op tijd, in groten getale en duidelijk herkenbaar ter plekke waren, liep het niet uit de hand. Waren de ouders en jongerenwerkers er niet, dan volgde meestal een confrontatie met de politie – al viel de schade mee in vergelijking met andere steden.

Lees hier het interview met Frank Paauw: ‘Politiegeweld ziet er nooit mooi uit’

De Amsterdamse stadsdelen investeren al zeker twintig jaar in buurtnetwerken. De afdeling Jeugd en Veiligheid van de gemeente heeft veel contact met organisaties van buurtbewoners, ouders en jongerenwerkers. Zij zijn ook op straat te vinden tijdens andere momenten van mogelijke onrust, zoals Oud en Nieuw en de ramadan. De ‘warme aanpak’, noemen bestuurders en onderzoekers dit.

De jongerenwerkers en buurtbewoners gingen als eerste op de potentiële raddraaiers af, gekleed in gele en oranje hesjes. De politie hield zich afzijdig. „In dit soort situaties werkt alleen al de aanwezigheid van de politie escalatie in de hand”, zegt Van Bruchem.

„Maar als er bekenden in de buurt zijn, blijken jongeren minder geneigd rotzooi te gaan trappen.” Zoals een jongerenwerker in een van haar interviews zegt: „Het is lastig tegen de vriendin van je moeder te gaan rellen. Dat doe je niet, hè. Dat is een beetje een ongeschreven regel”, aldus de onderzoeker.

Imam

Wat ook goed werkte op Plein ’40-’45, blijkt uit Van Bruchems onderzoek, was de inzet van een imam uit de plaatselijke moskee. Die wees de jongeren er fijntjes op dat je naar de hel gaat als je andermans eigendommen vernielt.

Bilal en Mohammed werken voor Unite, een organisatie die om de hoek van Plein ’40-’45 een sportschool en een sportzaal bestiert. Ze kennen veel probleemjongeren uit de buurt al jaren – van de kickbokslessen, van de krachttraining, van weekenden weg en zomerkampen. Ze begeleiden en coachen ze één op één. „We proberen hun leefwereld te snappen”, zegt Bilal. „Dan worden ze transparant en vertrouwen ze je.”

Mohammed: „Sport is een heel goede nulmeting. Als je sport, ben je jezelf. Dan kunnen wij meteen zien: deze jongen heeft extra hulp nodig, en die niet.”

Als je hun leefwereld snapt worden ze transparant en vertrouwen ze je

Bilal Saïdi jongerenwerker in Amsterdam

We staan in een klein straatje achter Plein ’40-’45. Deze plek noemen Bilal en Mohammed ‘de hotspot’. Het is er onoverzichtelijk, met twee tunneltjes onder de bebouwing en heel veel zijstraatjes. Op de eerste avond dat het echt mis dreigde te gaan, arriveerden de twee jongerenwerkers hier met een grote zak gele hesjes onder de arm.

„Ik stapte op een van de leiders af, een jongen met een hard koppie”, vertelt Bilal. „Ik bood hem een hesje aan en zei: ‘Wil je met mij samen rondlopen en zorgen dat het rustig blijft?’ Hij zei ja. De rest van de groep ging toen vanzelf daarin mee.”

Verantwoordelijk voelen

Dat is de crux, zeggen de jongerenwerkers: zorgen dat de jongens zich verantwoordelijk voelen – voor de buurt én voor hun eigen leven. ‘Eigenaarschap’, in jongerenwerkerstaal. Bilal: „We zeggen niet meteen: je moet nu naar huis want er is een avondklok. We proberen eerst een gesprek aan te knopen. Dan wijzen we erop dat ze straks naar een VOG kunnen fluiten als ze ramen gaan inslaan. Of dat ze de beschermdwonenplek waarvoor ze net zijn toegelaten, op het spel zetten.”

Mohammed: „We zeggen ook: je bent onderdeel van deze buurt. Op een gegeven moment hoorde ik een van die jongens zeggen: ‘Ze gaan niet in onze buurt schijten.’ Ik was zó blij toen ik dat hoorde.”

Wat zich in januari uitbetaalde op Plein ’40-’45, was een investering van jaren: vertrouwen kweken bij probleemjongeren, kopjes koffie drinken met de wijkagent en lokale ondernemers, eindeloos overleg met het stadsdeel. De warme aanpak heeft ook z’n beperkingen: hij werkt alleen als de potentiële relschoppers in meerderheid uit de buurt komen.

Een stukje verderop, op Tussen Meer, een straat in Osdorp, raakten jongeren wél slaags met de ME. „Dat was aangekondigd via landelijke Telegram-groepen”, zegt onderzoeker Van Bruchem. „Dus kwamen er vermoedelijk mensen van buiten. Op de camerabeelden zijn ook geen buurtmensen in gele hesjes te zien.”

Lees ook deze reconstructie van de avondklokrellen in Den Bosch: De hooligans van de M-side bepaalden zelf de regels na de avondklokrellen

Principiële vraag: hoe verantwoord is het de ordehandhaving uit handen te geven aan burgers? In Den Bosch, Alkmaar en Maastricht accepteerden burgemeesters tijdens de avondklokrellen hulp van voetbalsupporters – wat ze op stevige kritiek kwam te staan.

Volgens Van Bruchem is de inzet van burgers geen probleem, zolang je de rolverdeling maar volstrekt duidelijk houdt: de bewoners waarschuwen de jongeren, en de politie doet de ordehandhaving. „Als de jongeren niet luisteren, of ze komen van buiten de buurt, dan stappen de bewoners terug en is het aan de politie”, zegt de onderzoeker.

Overigens was het niet louter empathie die de jongerenwerkers tijdens de avondklokrellen in de strijd gooiden, vertelt Bilal Saïdi op de stoep van de lokale avondwinkel. „Overdag had ik een paar jongens al een appje gestuurd met als boodschap: ga vanavond niet doen wat ze elders in het land doen. De consequenties kunnen heel vervelend voor je zijn.” Lachend zegt hij: „Het is een kwestie van er op tijd bij zijn.”