Ik woonde eens op een galerijflat naast een jongen die luidruchtige feestjes gaf. Als ik kratten bier voor zijn deur zag staan vluchtte ik langs de brandtrap en ging ik bij mijn zuster logeren. Sinds enige weken woon ik weer in de buurt van iemand die mij met afgrijzen vervult. Vluchten kan niet meer, want die persoon ben ik zelf. Ik vermijd spiegels. Ik kan het daglicht niet verdragen en ga naar de volkstuin, waar ik de schaduw opzoek en urenlang onkruid uittrek tussen de bessenstruiken, tot het duister valt.
Ongelukkigerwijze stond er juist nu een reportage over mij gepland voor een landelijk dagblad. In het mailverkeer dat hieraan voorafging, waren mijn kleding- en schoenmaat gevraagd. Dat vond ik wel een beetje vreemd, maar de GGD had me kort daarvoor ook allerlei vragen gesteld waarvan ik de relevantie niet begreep. Blijkbaar was dat het nieuwe normaal.
Op de afgesproken dag ging de bel. Drie vrouwen drongen naar binnen en binnen vijf minuten was het huis omgebouwd tot een fotostudio, met een stoomapparaat, een tafel vol make-up en rekken met kleding. Drie vrouwen schoven met tafels en stoelen en hesen me in een glanzend blauw, wijdvallend tuniekpak.
Tante Toos, dacht ik.
„Tante Toos!”, zei mijn man, die binnenkwam.
„Tante Toos? Is dat een uitdrukking?”, vroeg de styliste.
„Nee, mijn vrouw heeft een tante die Toos heet, en die draagt dit soort kleren”, zei mijn man. „Scandinavische stijl.”
Na het blauwe pak kwam er een bruin ruitjestuniek. Mijn zusje en ik hadden een speelgoedbeer die een ruitjespak droeg. Ruitenbeer was bij elk spelletjes de slechterik. We gooiden hem altijd uit het zolderraam in de tuin.
Ik kreeg een vaas bloemen in de armen gedrukt en werd op de overloop gezet, met mijn hoofd tegen een verwarmingsbuis.
„Lachen!”, riep de fotografe, die wijdbeens in de wc stond, haar benen aan weerszijden tegen de pot geklemd als een cowboy op een stier.
De visagiste, die een uur bezig was geweest me te bepleisteren, was van Chinese afkomst. Haar beide ouders kwamen uit China maar zij sprak alleen Nederlands.
„Moet je ook wel eens een haar uittrekken?”, vroeg ik. Eigenlijk had ik willen vragen of ze wel eens een mee-eter moest uitknijpen, maar dat durfde ik niet. Chinese mensen zijn altijd erg ingetogen en beschaafd.
„Soms!”, zei ze geanimeerd. „Gisteren deed ik de make-up voor een onderbroekenreclame. Die man was zó behaard en dat slipje was zó klein! Dus ik met mijn tondeuse tussen zijn benen, kom ik nog tegen zijn ballen aan. Ik denk: als mijn vriend zou weten wat voor werk ik doe!” De lachtranen rolden over haar mondkapje.
Amsterdamser dan dit krijg je het niet gauw. In één generatie volledig geassimileerd. Het kon dus. Een les voor het leven.
Na drie uur mocht ik mijn eigen kleren weer aan. Stoelen en tafels werden teruggeschoven, kleren ingepakt. De vrouwen vertrokken. Slechts een zoete walm van parfum en haarlak restte ons.
Ik keek in de spiegel. Daar was ik weer. Dezelfde als altijd. Binnenkort in verkleedkleren te zien voor heel Nederland. Nee, de hel is geen vuur.