De keuze van de Griffel- en Penseeljury, de jaarlijkse prijzen voor beste kinderboeken, heeft gezorgd voor een veenbrandachtige geruchtenstroom. Spannend, want gaat die op enig moment bovengronds doorwoekeren of dooft-ie bij gebrek aan zuurstof uit? De tijd zal het leren. Maar die veenbrand is voldoende reden om er aandacht aan te besteden; hij is immers aangewakkerd door een passage in het voorwoord van het juryrapport van de Griffeljury: „Maakt het gebrek aan diversiteit een boek slechter? Kan een (bij)personage dat mogelijk kwetsend is het leesplezier vergallen? Hoe bepalend is een onbedachtzame formulering of een sfeer die te veel leunt op stereotypen?”
Het is een ongebruikelijke passage in een juryrapport; het feit dat-ie erin staat suggereert dat titels zijn afgevallen omdat ze de toets van sensitive reading niet hebben doorstaan. Een beetje alsof de jury de rol van tuchtcommissie op zich heeft genomen. Vooral de vraag „Maakt het gebrek aan diversiteit een boek slechter?” biologeert.
Bruusk
De formulering is merkwaardig, ietwat bruusk en gezocht. Je zou eerder een zin verwachten als: „Maakt diversiteit een boek beter?” Dat zou een positievere aanpak zijn geweest (het gaat hier om het loven van boeken en niet om het veroordelen ervan) en minder een actie-statement.
Het gerucht gaat dat niet zozeer het gebrek aan diversiteit doorslaggevend is geweest, maar dat stereotypering of representatie nadelig heeft uitgepakt voor bepaalde titels. Dat levert dan meteen een probleem op: je kunt het gevoel krijgen dat de cultuurpolitie achter je aan zit.
Het probleem voor onze kinderboekenmakers – die overwegend wit zijn – is behoorlijk groot. Aan de ene kant willen zij maken wat hun innerlijke drijfveer ze ingeeft, tegelijkertijd willen ze zo inclusief en divers mogelijk zijn in hun werk, en aan de andere kant moeten ze ervoor zorgen dat ze zich niet schuldig maken aan culturele toe-eigening. Dat levert een vorm van verlamming op die nog tamelijk diffuus is, omdat het diverser maken van kinder- en jeugdboeken vooralsnog op een tamelijk oppervlakkige manier tot uitvoering komt.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2020/10/web-1610cultofikdibi.jpg)
Maar onderhuids broeit het. Het best schrijf je over dingen die je ként, over situaties waarin je zelf bent opgegroeid, en voor de meeste witte kinderboekenmakers is dat een witte omgeving. De eenvoudigste oplossing is een (bij)figuur in je verhaal een kleurtje te laten geven door de illustrator, omdat huidskleur beschrijven vaak raar overkomt. Het klinkt onbeholpen als je schrijft: „Zij streelde met haar hand langs haar witte gezicht, terwijl ze zag hoe hij zijn vingers door zijn kroeshaar haalde.” Zodra je iemands kleur benoemt, suggereert dat een probleem. Of in ieder geval dat het een ról speelt in het verhaal, terwijl je nu juist wilt vermijden dat iemands kleur nadrukkelijk wordt aangezet.
Het probleem voor onze kinderboekenmakers – die overwegend wit zijn – is behoorlijk groot
Schrijven vanuit een andere dan je eigen belevingswereld is soms lastig. Als je niet weet hoe het is om op te groeien in een maatschappij waarin de dominante huidskleur een andere is dan die van jezelf, kan het moeilijk zijn om een overtuigend personage van kleur op te voeren.
Daar komt een extra probleem bij, ik stipte het al aan: als een witte kinderboekenschrijver een personage van kleur opvoert en zich werkelijk probeert in te leven, loopt hij de kans om te worden beschuldigd van culturele toe-eigening en wanrepresentatie. We kennen dat verschijnsel onder meer van discussies over wie een tekst van een schrijver van kleur mag vertalen of wie de rol van trans persoon mag spelen in een bioscoopfilm.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2017/10/data20930536-0c9a9e.jpg)
De oplossing ligt voor de hand: er moeten meer kinderboekenmakers van kleur komen. Er zijn er wel, maar zo opmerkelijk weinig dat er onderzoek naar gedaan zou moeten worden. Hoe komt het dat zo weinig mensen van kleur reageren zoals ikzelf destijds deed? Ik kon als jeugdige homo geen boeken vinden waarin ik mezelf ook maar enigszins kon herkennen en dacht: dan ga ik zélf boeken schrijven. Waarom staan ze niet bij bosjes op, mensen – ook met een andere culturele achtergrond – die zelf de boeken gaan schrijven die ze als kind misten? Talent is er in overvloed, maar het hunkert kennelijk naar andere podia.
Zwaar frustrerend
Uit bestudering van meerdere teksten van dapperen die het wél probeerden, blijkt dat een substantieel deel zich niet voldoende ingelezen of verdiept heeft in het vak van schrijven voor de jeugd. Dat is zwaar frustrerend voor uitgeverijen, die staan te springen om diversiteit en inclusie, maar voor de uitgave van een manuscript gebonden zijn aan een zekere professionaliteit. Juist als je lezen wilt bevorderen, zul je voor kinderen die zich nu niet voldoende kunnen herkennen in het aanbod goede boeken moeten bieden waarin ónder de huid van personages is gekropen.
Een stap in de goede richting zou een aanmoedigingsfonds zijn om getalenteerden een steuntje in de rug te geven. Het Nederlands Letterenfonds zou daar volgens mij uitstekend in kunnen bemiddelen, mits de overheid inziet dat er geld moet worden gestoken in zo’n stimuleringsfonds.