Opinie

Waar ik fout zat: mijn stondpunten

Marike Stellinga

Waarover ben ik van mening veranderd? Taalkundige Wim Daniëls bedacht ooit het geweldige woord ‘stondpunt’ voor een standpunt dat je verlaten hebt. Daar moeten we het vaker over hebben, vond Daniëls. Want voortschrijdend inzicht is interessant, zeker van iemand die meningen verkondigt. Elk jaar voor de zomer probeer ik daarom mijn stondpunten vast te stellen, als een tegengif voor de illusie van het eigen gelijk.

Mijn stondpunt van dit jaar gaat over ongelijkheid en ons belastingstelsel. Ik maakte me nooit druk over het feit dat in Nederland de inkomens vóór belastingen schever groeiden, in jargon: de primaire inkomens. De Nederlandse overheid heft veel belasting om die inkomens gelijker te maken. Met resultaat: Nederland blinkt internationaal uit als een land waarin de inkomensverdeling heel gelijk is. Dus dacht ik altijd: who cares dat de primaire inkomens ongelijker worden?

De primaire inkomensverdeling maakt niet uit want belasting corrigeert. Fout gedacht dus

Dat maakt wél uit, maakte Pieter Hasekamp, directeur van het Centraal Planbureau, mij onlangs duidelijk. Want die herverdeling gaat gepaard met wrijving. Dat is de afgelopen jaren pijnlijk duidelijk geworden bij de toeslagen. Die zouden mensen moeten steunen in hun inkomen, maar veel te vaak zorgen ze voor financiële onzekerheid bij mensen die het al niet breed hebben. Ze worden namelijk als voorschot uitgekeerd en moeten vaak later worden terugbetaald.

Dus die grotere ongelijkheid van primaire inkomens is wél een probleem. I stand corrected. Het is daarom ook begrijpelijk dat politieke partijen het minimumloon willen verhogen: dat is een ingreep in het primaire inkomen. Mij is dit werkjaar extra duidelijk geworden hoezeer het belastingstelsel aan verbetering toe is. En dan heb ik het niet alleen over de toeslagen. De belasting op vermogen is hier laag vergeleken met die op werken, en er is te veel ruimte voor handigerds om over grote vermogens en erfenissen relatief weinig belasting te betalen. Een taaie klus voor een nieuw kabinet, maar belangrijk en nodig.

En dan is er nog een stondpunt dat ik graag had toegegeven, maar nog niet kan. Die gaat over de ongekende economische noodsteun tijdens de coronacrisis. Geschatte kosten: meer dan 80 miljard euro, een immens bedrag. In potentie kan die noodsteun de inzichten over economisch beleid drastisch veranderen. De klap én de schade aan de economie zijn veel kleiner dan economen aanvankelijk dachten.

Het is logisch dat de noodsteun daar een belangrijke reden voor is. Niet alleen omdat er ongelooflijk veel geld is overgemaakt door de overheid, maar ook omdat de steun het vertrouwen op peil hield. Crises hebben vaak een verkillend effect op investeringen, op mensen die een bedrijf willen beginnen of een huis kopen. Ieders vertrouwen in de toekomst daalt. Deze crisis was anders. De overheid zei: we zorgen voor vaste grond onder zoveel mogelijk voeten. Wellicht had dat veel bredere positieve economische (vertrouwens)effecten.

De steun is echter nog niet voorbij. Pas als die stopt, kan de rekening worden opgemaakt. Hoeveel geld is er verspild, hoeveel is er gefraudeerd? Dus wellicht verklap ik u hier mijn stondpunt van volgend jaar, want al snel nadat de coronacrisis begon, schreef ik hier: „Dit beleid werkt bij een korte lockdown, een korte dip, niet bij een virus dat langdurig ons maatschappelijk verkeer beperkt.” Of die analyse klopt, vraag ik me inmiddels sterk af.

Marike Stellinga is econoom en politiek verslaggever. Ze schrijft elke week op deze plek over politiek en economie.