Voetbal is al heel lang belangrijk in de Britse politiek, ook al werd dit niet altijd als zodanig beseft. In 1970 verloor Labour-premier Harold Wilson smadelijk de macht aan de Conservatieven van Ted Heath, nadat Engeland vier dagen eerder roemloos een WK-kwartfinale van West-Duitsland had verloren.
De regerend wereldkampioen, een land dat gewend was zich geopolitiek als wereldspeler te beschouwen, stond met 2-0 voor toen een keepersfout laat in de wedstrijd de ineenstorting en een 3-2 verlies inluidde.
Wilson wilde er niet aan dat zoiets onbenulligs als een sportieve tegenslag tot zijn nederlaag kon hebben geleid, maar jaren later erkenden enkele van zijn collega’s dat het nationale trauma over die ramp waarschijnlijk de doorslag had gegeven.
51 jaar later verkeert Engeland onverwacht in een staat van nationale euforie. Het altijd maar falende nationale elftal heeft voor het eerst sinds de gewonnen wereldbeker van 1966 een grote toernooifinale gehaald.
Zou de sport opnieuw tot een verrassende politieke wending kunnen leiden?
Verloren wereldrijk
Na 1970 voelden de Engelsen zich steeds slechter omdat het nationale elftal altijd maar weer verloor van landen als Duitsland, Italië en Argentinië, waar in oorlogen wel altijd van gewonnen werd. Nadat ze zich op en buiten het veld een leven lang kampioen hadden gevoeld, merkten de Engelsen tot hun verbijstering dat ze voor spek en bonen meededen.
In de jaren zeventig en tachtig kwam hier een gevoel bij van een vrijwel permanente economische en politieke crisis. Elke keer dat Engeland het niet tot wereld- of Europees kampioen wist te schoppen, werd opgevat als een ramp waarvoor iemand moest boeten. Vaak werd de bondscoach of een sleutelspeler de zondebok. Soms kregen ‘valsspelende’ buitenlanders de schuld. De woede na weer een nederlaag concentreerde zich steevast rond de ‘trotse geschiedenis’ en de vergane glorie.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data72937086-93ed72.jpg)
Eind jaren zeventig, toen Margaret Thatcher de macht veroverde met de belofte het Britse ‘verval’ te stuiten, trokken bendes boze patriottische Engelse voetbalvandalen met een droombeeld van hervonden nationale trots een spoor van vernieling tot in elke uithoek van Europa. Deze houding berustte op een waanidee, want er was een volmaakt rationele verklaring voor de gekeerde kansen: andere landen hadden zich hersteld van de Tweede Wereldoorlog en waren beter gaan voetballen, terwijl Engeland, om met de Amerikaanse oud-minister van Buitenlandse Zaken Dean Acheson te spreken, een wereldrijk had verloren en nog geen rol gevonden had.
In plaats van het trauma van het verloren wereldrijk op de agenda te zetten, lieten politici het nationale psychodrama dooretteren in het symbolisch krachtige domein van de sport.
Migrantenzoons
En toen kwamen de populisten: Nigel Farage en Boris Johnson, die de gistende gevoelens uit het voetbal als wapen inzetten ten behoeve van hun zondebok-zoekende nationalistische project de Brexit.
De afgelopen twee jaar heeft Johnson verdeeldheid gezaaid met een regering op basis van ‘trots’ en onwaarheid (volgens zijn ex-adviseur Dominic Cummings liegt Johnson zo vlot en zo vaak dat hij de waarheid niet meer begrijpt). Hij is verantwoordelijk voor de hoogste coronabesmettings- en sterftecijfers van Europa, de stiekem groeiende voedseltekorten en de almaar duidelijker economische schade van de Brexit, maar intussen geven hij en zijn aanhangers de schuld aan de ‘remoaners’ – de Britten die de Brexit nog altijd niet kunnen verkroppen – en die doortrapte EU.
Bij twee tussentijdse parlementsverkiezingen bleek onlangs dat de aantrekkingskracht van Johnson mogelijk tanende is. De Conservatieven verloren zwaar in een veilig kiesdistrict aan de rand van Londen en wisten een verwachte zetel in Yorkshire niet te winnen.
Maar het voetbal zou Johnson zeker de wind in de zeilen geven. Toen het EK van start ging, leek het waarschijnlijk dat hij elk succes van de Engelse ploeg als voordeel van de Brexit zou kunnen afschilderen. Een regering die tegen immigranten en tegen Europa is zou dus de eer proberen op te eisen voor een elftal dat steunt op het talent van migrantenzoons en de steeds meer door Europeanen beïnvloede Premier League. En dat was hem vermoedelijk nog gelukt ook.
Black Lives Matter
Maar Johnson heeft het elftal en ook coach Gareth Southgate misschien wel onderschat. Voor het toernooi werden de Engelse spelers onder vuur genomen door minister van Binnenlandse Zaken Priti Patel (die anti-migratie is), omdat ze voor de wedstrijden knielden als steunbetuiging aan de Black Lives Matter-beweging. Andere voetbalcoaches zouden misschien geïntimideerd zijn geweest, maar ondanks Johnsons bijval voor Patel verdedigde Southgate met verve het recht van zijn sterren om zich uit te spreken.
Dankzij het succes dat het team daarna behaalde (inclusief de eerste zege op Duitsland in een knock-outwedstrijd sinds de finale van 1966) is Southgate nu een nationale held zoals politici dit maar zelden worden. Een toonbeeld van evenwicht en fatsoen, zeggen zijn spelers, onder wie tal van sterke, volhardende jongens (zoals Marcus Rashford, die in een openlijke politieke actie Johnson dwong geld vrij te maken voor kinderen die honger lijden), en een man die staat voor eenheid en prestatie. Met de belofte dat zijn elftal het niet alleen goed zal doen, maar ook „herinneringen zal scheppen” en „geschiedenis zal schrijven”, speelt hij slim in op het diepste patriottische sportgevoel van de Engelsen.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2020/02/data55737714-2ec03f.jpg)
Terwijl Johnsons regering deze week nog een wetsvoorstel indiende om het stemrecht in te perken en ‘hinderlijke’ politieke protesten te verbieden, was de premier zelf, showman als altijd, in een Engels shirt met ‘Boris 10’ op de rug aanwezig bij de overwinning op Denemarken in de halve finale. Naderhand twitterde hij: „Wat een fantastische prestatie van de ploeg van coach Gareth Southgate. Nu op naar de finale. Let’s bring it home.”
Er waren een paar enthousiaste reacties, maar de meeste waren vijandig en gaven hem te verstaan dat het Engelse succes aan Southgate en de spelers toebehoort, niet aan hem.
Een andere visie
Nog veelzeggender was het commentaar op ITV van Gary Neville, oud-speler van Manchester United en het Engelse elftal. Hij noemde Johnson niet bij naam, maar uit zijn woorden bij de beelden van een juichende Southgate met spelers en fans, was wel duidelijk op wie hij doelde: „Het niveau van de leiders in dit land was de laatste paar jaar niet best. En als ik Southgate dan zie, dan is hij alles wat een leider hoort te zijn: respectvol, bescheiden, eerlijk, oprecht. Hij is fantastisch.”
Southgate, die op het EK van 1996 een beslissende penalty (tegen Duitsland!) miste, was ooit zelf een soort zondebok. Bewonderd en geliefd was hij al omdat hij op het WK 2018 zijn ploeg naar de halve finale leidde, maar inmiddels staat hij onaantastbaar op een voetstuk. Ook al verliest Engeland zondag de finale van Italië, dan lijken hij en zijn spelers een symbool van een andere visie op zijn land te zijn geworden. Misschien heeft hij zelfs wel de stemming en de koers veranderd.