Psychiatrische patiënten zijn niet geschikt voor een marktmodel. Die conclusie dringt zich op na het artikel in NRC afgelopen weekend, waaruit bleek dat één van de grootste instellingen voor geestelijke gezondheidszorg in Nederland patiënten naar huis stuurde als ze ‘te veel’ gingen kosten.
Dus niet omdat ze ‘beter’ waren maar omdat ze geen geld opleverden. En geld had PsyQ, onderdeel van Parnassia, nodig. Niet om winst uit te keren maar om de organisatie overeind te houden.
Helemaal luguber was de beslissing om cliënten op de wachtlijst op te roepen voor een zogeheten intake-gesprek omdat de instelling zo’n gesprek kan declareren bij de zorgverzekeraar. Ook al wisten de behandelaren dat er geen ruimte was om die nieuwe cliënt te behandelen.
De vraag naar psychische zorg is de afgelopen decennia gestaag gegroeid, het aantal psychiaters, psychologen, psychiatrisch verpleegkundigen en andere hulpverleners ook. De vraag lijkt oneindig.
Tegelijk is de geestelijke gezondheidszorg vijftien jaar geleden toevertrouwd aan de ‘markt’. Alleen chronische patiënten die al meer dan een jaar in een instelling leefden, bleven buiten de markt. Hun langdurige zorg wordt net als vroeger vergoed uit een volksverzekering (Wet Langdurige Zorg).
De rest van de patiënten – van mensen met korte depressie tot chronische stoornissen, anorexia of psychoses – is aangewezen op ‘ambulante hulp’ thuis en soms een kort verblijf in een kliniek, en dat alles betaald door de zorgverzekeraar. Onderwijl werd ook nog eenderde van de wooncapaciteit in ggz-instellingen opgedoekt – veel patiënten zouden beter af zijn in de eigen omgeving, een privéwoning, was het idee.
De wachtlijsten voor hulp zijn intussen almaar gegroeid; Charlotte Bouwman, journalist en patiënt op de wachtlijst, richtte er de schijnwerpers op toen ze met haar hulphond in 2019 voor het departement van VWS bivakkeerde.
In de jeugd-ggz is deze ontwikkeling ook al een paar jaar gaande – daar investeren durfkapitalisten zelfs in bedrijfjes die zich richten op de lucratieve cliënt met ‘lichte’ klachten. De Algemene Rekenkamer, de Inspectie en tal van kritische psychiaters waarschuwden er al voor: ggz-instellingen doen aan cherry picking . Ze schuiven de patiënten die ze niet snel verwachten te ‘genezen’ als hete aardappels door, door bijvoorbeeld uitsluitend bepaalde overzichtelijke stoornissen te behandelen.
Het komt ook door de vergoedingssystematiek: voor een depressie staan, zeg, achttien gesprekken met een therapeut, tegen één bepaald bedrag. Wie sneller klaar is, levert geld op. Wie langer nodig heeft, is een verliespost voor de organisatie.
Hoe komt de ggz van dit heilloze pad af? Haal ‘complexe’ patiënten, of nieuwe cliënten van wie de psychiater verwacht dat zij een lange behandelingsweg voor de boeg hebben, uit de ‘markt’. Láát ze twee jaar of drie jaar therapie volgen als dat helpt, stuur ze in elk geval niet naar huis. Beloon instellingen die veel hete aardappels aannemen.
Of maak verschil tussen soorten cliënten: de jonge professional met een burnout en de werkloze oudere man met een langdurige depressie of angststoornis. Laat die eerste groep meebetalen aan de rekening van de therapeut – naar draagkracht.
Het kan niet zo zijn dat de ernstig zieke patiënt de dupe is van de massale vraag naar psychische hulp.