Waar zal ik eens over schrijven? Het steekt nauw, het beïnvloeden van de publieke opinie, dus ik vraag voor de zekerheid advies. Ik vraag het allereerst aan een onderzoeker met wie ik koffie drink: is er nog iets interessants gebeurd in de interdisciplinaire disciplines?
„Als ik al informatie zou hebben, zou ik die niet aan jou geven”, zegt ze pinnig. „Je bent een mispunt. Je drijft de spot met ons taalgebruik. En, ja, inderdaad, het klinkt raar als we projectaanvragen schrijven over het essentiële potentieel van benaderingen die het thema centraliseren als voorwerp van verbredende perspectieven. En, nee, niemand begrijpt wat die onzin betekent. Maar we zijn afhankelijk van een subsidiegever die zulke onzin van ons eist. Dus laat ons met rust. We hebben het al moeilijk genoeg.”
Tja, wie zal ik dan gaan bekritiseren? „De GGD”, zegt een doorgewinterde krantenlezer die ik tijdens een wandeling tref. De directeur van de GGD Kennemerland heeft zijn medewerkers verboden de naam van staalfabriek Tata Steel te noemen in een rapport over de vele gevallen van longkanker ter plekke.
In het Noordhollands Dagblad vind je interne correspondentie van GGD-medewerkers over conceptversies van het rapport. Daaruit blijkt dat de organisatie vooral bang is geweest „door kat en hond” te worden gebeten. De kat zijnde de publiciteit. Zou de GGD het aannemelijk noemen dat Tata een bron is, dan zou het risico op eenzijdige publiciteit groot zijn: „‘Tata Steel veroorzaakt longkanker’ en dergelijke krantenkoppen.” Voor de GGD geen aantrekkelijke optie.
Maar toevallig is de hond ook de publiciteit. Zou de GGD het namelijk niet aannemelijk noemen dat Tata een bron is, dan zou de kans groot zijn dat de bewoner-vertegenwoordigers boos werden. En dat ze met die boosheid de openbaarheid zouden zoeken met weer andere krantenkoppen tot gevolg: „‘(Ook) de GGD wil de feiten verdoezelen!’ of iets dergelijks.” Net zo min een aanlokkelijke gedachte.
Ja, misschien moet ik hier over schrijven. De staalfabriek, de publieke gezondheidszorg, de hond en de kat. Maar het is wel een beetje riskant, want zodra je begint over de rol van publiciteit en de publieke opinie, bagatelliseer je voor je het weet de verantwoordelijkheid van Tata Steel en de GGD, en wat zal Twitter dan zeggen? Of je begint niet over de rol van de krantenkoppen en wekt zo de indruk op de loonlijst van de kranten te staan. Lastig, lastig.
Beeldvorming dan maar? Sigrid Kaag en de beeldvorming in de VPRO-documentaire? Hierbij schiet me eigenlijk alleen een debatavond te binnen waarbij ik jaren geleden aanwezig was. De politicus die zou deelnemen stond na een lange werkdag en kort voor aanvang van het debat nog aan de andere kant van de stad bij een bushalte.
„Laat de geachte afgevaardigde een taxi nemen”, suggereerde ik. Nee, dat kon niet, antwoordde de geachte afgevaardigde uit de verte. „Ik kan met goed fatsoen geen taxi nemen. Stel je voor dat de kiezers me zien.” En terwijl wij wachtten tot de bus met de afgepeigerde afgevaardigde eindelijk arriveerde, kreeg ik opeens een gloeiende hekel aan de kiezer en de knieval van het hele land voor de publieke opinie.
Alles voor de bühne. Alles reclame. De subsidiegever behagen, de socialemedia-elite naar de mond praten, de kiezer paaien, de lezer te vriend houden. Alles afgestemd op het publiek dat er zo om smeekt te worden bedrogen. Misleid ons! Manipuleer ons! Onderzoeksinstituties, de GGD, de politieke partijen: bij de serieuze instituties lijkt iedereen zijn werk steeds slechter te gaan doen om u maar te plezieren. Maar ja, kan ik dat met goed fatsoen opschrijven?
Wat kun je überhaupt nog in de openbaarheid brengen zonder de angst je werk en je naam te verliezen? Prangender nog, waarover kan ik zelf publiceren zonder dat anderen bang moeten zijn hun werk en hun naam te verliezen? Ten einde raad klop ik aan bij mijn goeroe. Wat kan ik doen? Mijn goeroe heeft een tas vol wijsheidsliteratuur en daaruit tovert zij nu een boek tevoorschijn. Je moet doen wat je zelf vindt dat je moet doen, zegt ze.
Kijk, voor dit soort verstandige adviezen heb je een goeroe. Het boek heet De paradoxale geboden. Harvard-student Kent M. Keith schreef het in 1968 om medestudenten eraan te herinneren dat ze een positieve bijdrage aan de wereld moeten leveren – zonder hoop op applaus en zonder angst voor negatief commentaar. Zijn tiende gebod luidt: „Geef de wereld het beste wat je te bieden hebt en je krijgt een klap voor je kop. Toch moet je de wereld het beste geven wat je te bieden hebt.”
Goede tip. Doe je morele plicht zonder voortdurend te hengelen naar de goedkeuring van anderen. Ga ik morgen meteen mee beginnen.