De man stelt de vraag onverhoeds: „Heb jij weleens iets gedaan waar je diepe spijt van hebt?” De vrouw antwoordt na een kleine aarzeling met een bekentenis. Ze heeft haar man verraden toen ze in de gevangenis zat en zich onder druk gezet voelde. DDR-tijd, Stasi-gevangenis, een echtpaar dat naar het Westen wilde vluchten. De man luistert met begrip, maar bekent zelf niets. Kan ook niet. Hij was een hoge Stasi-officier.
Het is maar een korte scène in de tamelijk adembenemende serie Weissensee (alleen nog op dvd te bekijken) die zich afspeelt in Oost-Berlijn tussen 1980 en 1990. Als brave westerse toeschouwer kun je voor de zoveelste keer constateren dat je maar weinig hebt meegemaakt. En misschien vraag je je ook af of je ooit echt ergens in geloofd hebt. Vrijheid natuurlijk, maar ach, dat is heel betrekkelijk en wat bedoelen we eigenlijk met vrijheid? Gelijkheid en broederschap, geloof je ook in, al heette broederschap lange tijd solidariteit en heet het nu niets meer. Iedereen praat ineens over empathie, maar dat is iets anders. Solidariteit drukt zich eerder uit in bijstand zonder te weten wie je bijstaat – onpersoonlijke empathie om zo te zeggen. Maar dat is niet meer zo in de mode.
Zijn we als soort egoïstisch? Hm. Dat is niet zo’n goede vraag. In een podcast van de wetenschapsredactie van NRC legde redacteur Hendrik Spiering onlangs nog weer eens helder uit dat het geen zin heeft om alles op genetisch niveau te willen bekijken, omdat de genen wel van invloed zijn, maar lang niet alles bepalen. Het leven, met alle mogelijke menselijke reacties op alle mogelijke gebeurtenissen, is daarvoor te gecompliceerd.
Ja, zo denk ik het ook graag. We zijn niet geheel en al bepaald, het leven is rijk en veelvuldig, „zelfs het geringste/ opslaan van een oog haalt onherstelbaar/ overhoop en brengt teweeg en brengt teweeg” dichtte Judith Herzberg ooit en zo is het. Alles heeft gevolgen, maar wat dat voor gevolgen zijn, valt niet te voorspellen.
Je kunt dingen doen waarvoor je je achteraf diep moet schamen. In Weissensee is er een ander soort bepaaldheid aan de hand, die van een onderdrukkende staat. Dat is een grote en verschrikkelijke druk, toch beschouwden mensen die niet altijd als een excuus voor slecht gedrag.
Zulke grote dingen heb je, hier levende, meestal niet te betreuren, hoewel ik me weleens afvraag hoe mensen van de Belastingdienst die doorgezet hebben, die flinke dingen geroepen hebben over ‘hard aanpakken’, zich nu voelen, nu echt niemand meer in die werkelijkheid van hen gelooft. De mensen die rapporten in een la lieten en laten belanden, degenen die zich verantwoordelijk weten voor het vernietigen van andermans leven. Durven die zichzelf te vragen of ze ergens diepe spijt van hebben?
Spijt is een ellendig gevoel. Iets gedaan hebben wat niet meer goed te maken is, wat moet je daarmee? De Stasi-officier kan zich niet van zijn verleden ontdoen, hij kan zichzelf niet reinigen van wat hij heeft gedaan – of kan hij dat wel? De serie stelt die vraag. Hij kan laten zien dat hij niet meer degene is die hij was, niet door dat te zeggen, maar door het nieuwe inzicht te leven. Dat is het enige wat erop zit, zegt de vrouw tegen hem.
Opmerkelijk hoe alles meteen een gelijkenis wordt als je even afstand neemt van de historische en individuele verschillen, een gelijkenis voor het grote – de staat en zijn fouten, en het kleine – jezelf en je fouten. Laten zien dat je het nu anders doet, dat is de enige reactie op oprechte spijt.