Planoloog Han Lörzing in de wijk Castellum in Houten: „IJzersterk.”

Foto Ilvy Njiokiktjien

Interview

Er gaat niets boven Houten – planologisch gezien

Han Lörzing | planoloog

De vinexwijk wordt alleen maar mooier, ziet Han Lörzing. Hij schreef een boek over de ruimtelijke ordening van Nederland.

‘Vergeef me dat ik lyrisch word.” Han Lörzing wandelt voor het eerst in het nieuwe centrum van Leidsche Rijn, het stadsdeel van Utrecht voor uiteindelijk honderdduizend bewoners, en hij weet bijna niet waar hij zijn fototoestel op moet richten. Vrijwel alles is indrukwekkend; de ongeveer dertig meter hoge aaneengesloten panden, de gebogen balkons van de appartementen, de afgeknotte hoeken van huizen op kruisingen, de detaillering. „Moet je kijken. Dit is precies wat ik bedoel. Helemaal wat ik had gewild.”

Als toerist in eigen land stapt Lörzing door de winkelstraten, enthousiast over de fraai afgewerkte ingang van een parkeergarage, de colonnades van een zandstenen gebouw en de uitspringende balkons van een bakstenen gebouw. „Dat had evengoed Madrid kunnen zijn.” De zon schijnt op de kurkeiken in grote cachepots op de brede boulevards. „Dit is Milaan.”

Lörzing (74) is gepensioneerd planoloog. Hij werkte in de landschapsarchitectuur, de stedenbouw en was adviseur ruimtelijke ordening. Van zijn hand verscheen onlangs het boek Een land waarover is nagedacht, een overzicht van hoe Nederland de afgelopen 120 jaar is ingericht. Hij beschrijft het ontstaan van de termen Randstad en het Groene Hart, het open gedeelte in een ring van steden dat vóór alles open moest blijven. Uitgebreid aan bod komt het rigide idealisme waarmee in de jaren zestig wijken als de Amsterdamse Bijlmermeer werden neergezet. Vervolgens in de jaren zeventig de huisje-boompje-beestje bouw van woonerven in eindeloze buitenwijken.

Lörzing behandelt de stadsvernieuwingen in de jaren negentig en het begin van de bouw van outletcentra en poenerige woontorens. Alles gelardeerd met persoonlijke observaties en anekdotes over stedenbouwkundigen en politici. Vooral die laatste groep wordt nog weleens vergeten. Volgens Lörzing is de politiek reuzebepalend geweest voor hoe Nederland eruit is komen te zien, bepalender dan architecten, planologen en stedenbouwkundigen soms willen toegeven.

Plompverloren wolkenkrabbers

Een van Lörzings stokpaardjes is zijn verdediging van de vaak verguisde grote wijken die vanaf halverwege de jaren negentig werden neergezet, meestal net buiten de grote steden, en die de geschiedenis zijn ingegaan onder de afschrikwekkende term vinex. Een afkorting van de Nota Vierde Ruimtelijke Ordening Extra, waarin eind jaren tachtig het Rijk de eerste plannen daarvoor presenteerde. De bouw ervan is nooit helemaal opgehouden, zo ziet de schrijver vandaag weer in het nog niet helemaal afgebouwde centrum van Leidsche Rijn.

En, vindt hij, de wijken worden steeds mooier. „Mensen denken dat er alleen saaie laagbouw is neergezet. Dat is niet zo. Er is een enorme variatie in bouwstijlen en allemaal dragen ze bij aan wat ik belangrijk vind: een stedelijke omgeving.” Niet doordat er plompverloren enkele wolkenkrabbers werden neergezet. „Veel mensen denken dat die hoge gebouwen een urbane uitstraling hebben. Dat is een misverstand.” Hij zegt het vaker: stedelijkheid door dichtheid en compactheid. Gebouwen van egale hoogte, bijvoorbeeld zes hoog. Zoals ook hier in Leidsche Rijn. „Dit is echt een grote stad. Schitterend.”

Dit had evengoed Madrid kunnen zijn

De Nederlandse vinextraditie steekt gunstig af bij wat in het buitenland aan nieuwe woningen is gebouwd, meent Lörzing. „Die buitenlanders die ik heb rondgeleid, waren zonder uitzondering razendenthousiast. Ze waren onder de indruk van de variatie en van de geweldige detaillering. En van het goede openbaar vervoer. Omgekeerd ben ik ook door veel Britse new towns geleid. Dat viel me niet mee. Het was een wereld van verschil. Armer. Eentoniger. Goedkoper.”

De Nederlandse aanpak heeft ook een keerzijde: er werden relatief veel koopwoningen gebouwd voor mensen uit de middenklasse die graag wilden kunnen kiezen uit verschillende woningen, en die ze ook konden betalen. Waar zijn de goedkope huurwoningen? Lörzing: „Dat segment is vergeten. Je moet nu verzamelgebouwen maken met kleine eenheden. Voor studenten doen we dat al. Je moet dat durven uitbreiden naar andere groepen, zoals mensen die in de stad moeten werken: de brandweerman, de verpleegkundige. Daar moet de overheid geld tegenaan gooien.”

Het Piazza in het hart van het winkelcentrum van Houten. „Zeg nu nog maar dat Vinex alleen duffe laagbouw is.”

Van IJburg tot Vijfhoek

De vinexbouw heeft Nederland in alle hoeken en gaten bereikt: van IJburg in Amsterdam en Ypenburg in Den Haag tot Getsewoud in Nieuw-Vennep, Meerhoven in Eindhoven en Vijfhoek in Deventer. De vinexwijken waren in zoverre vernieuwend dat ze afweken van de Nederlandse traditie om elke tien jaar, volgens de dan geldende ideologie, grote wijken vol te bouwen met min of meer identieke woningen. „Ik noem dat seriële monotonie”, legt Han Lörzing uit.

In de jaren vijftig, tijdens de Wederopbouw, werden grote hoeveelheden woningen uit de grond gestampt die een einde moesten maken aan de woningnood. In de jaren zestig verschenen de eerste wijken met eenvormige rijtjeswoningen en grote flats die, vaak aan de randen van de oude steden, een grootstedelijke allure moesten uitdragen. Zoals de Bijlmermeer, een stadsdeel waar ook Lörzing zelf een jaar als student heeft gewoond, in een nieuwe ruime flat, en waarvoor hij nog het groen heeft ontworpen. „Op de ontwerpafdeling was er een soort collectieve verdwazing. Dat we met iets goeds bezig waren. Er was geen kritiek mogelijk.”

Op papier was het een prachtige wijk. „Men wilde de arbeiders uit hun bedompte woningen halen en een fantastische flat bieden voor 360 gulden per maand. Maar dat was te duur. De gezinnen waar men op rekende, kwamen niet. De afstand tot de stad vond men te groot. Verder speelde de bevolkingssamenstelling een rol: Nederland haalde een groot aantal mensen uit verre landen die niet gewend waren aan dit soort vormen van flatbewoning [anonieme galerijflats]. Ze woonden de flats uit. Ze gooiden standaard vuilniszakken naar beneden en keken schaterlachend toe hoe vuilnismannen die zakken kwamen opruimen.”

Buitenlandse bezoekers vallen hierbij in zwijm

‘Waanzinnig’

Vraag aan Han Lörzing naar het stedenbouwkundige hoogtepunt van de ruimtelijke ordening in Nederland en hij zegt: Houten.

Houten? Jazeker. Lörzing woont zelf al veertig jaar in een jarendertigwoning in Rhenen, maar hij zou best willen verhuizen. Naar een van die fraaie, gevarieerde vinexbuurten in die stad ten oosten van Utrecht. Hij wil niets afdoen aan de waarde van Unesco-erfgoed zoals de Amsterdamse grachtengordel („prachtig”) of de Beemster („schitterend”). Maar planologisch gezien gaat er niets boven Houten.

Neem Houten Castellum, een stadsdeel met een winkelcentrum dat een jaar of tien geleden werd opgeleverd. „Buitenlandse bezoekers vallen hierbij in zwijm”, zegt hij. Het begint al bij de uitgebreide fietsvoorzieningen. Houten is een van de weinige plaatsen in Nederland waar je als voetganger meer te duchten hebt van fietsers dan van auto’s. „Waanzinnig”, zegt Lörzing. „Je wilt niet weten hoe veel buitenlandse gasten op excursie ik hier voor rijdende fietsers heb moeten wegtrekken.”

Luchtbruggen

Hij betreedt het Piazza in het hart van het winkelcentrum. „Zeg nu nog maar dat vinex alleen duffe laagbouw is.” Hij wijst naar een hoge, gebogen onderdoorgang van het plein naar een zijstraat. Luchtbruggen tussen woongebouwen, zeer verschillend in stijl. „Een stedelijk, prettig woonklimaat, met veel voorzieningen dichtbij. Ga even kijken in de jaren zeventig en je wordt hier opeens heel blij.”

Toch is voor de leek, het moet gezegd, wellicht niet direct duidelijk wat hier zo enorm bijzonder aan is. Lörzing: „Nou, wat hier fout had kunnen gaan, is dat je de gebouwen veel lager had kunnen maken en daardoor minder stedelijk. Je had die poort op halve hoogte heel knullig kunnen maken. Balkonnetjes had je kunnen weglaten. Er is bovendien een mooie onderste laag waarin ‘iets’ commercieels gebeurt, zoals winkels. Het klopt allemaal.”

Lees ook:Een slecht imago, maar Vinex-bewoners zijn uiterst tevreden

Lörzing loopt een smal, stemmig straatje in vol tuinbankjes, bloembakken, ranke bomen en vogelhuisjes dat je in zuidelijke sferen brengt. „IJzersterk.” Even verderop: appartementen met balkons boven het water, witte tweekappers met grote voortuinen. Hij wandelt naar een zandwinplas in de verte, waaraan gekleurde houten steigerhuizen zijn gebouwd. „Een beetje melig, maar je moet het wel gezien hebben.” Ze hebben een oud-Hollandse uitstraling. „Voor veel mensen is dit over the top. Kleur- en vormgebruik zijn op het randje, een soort nep-Volendam. Maar ik zou er graag willen wonen.” De huizen liggen in een boog langs het water. Er staat een huis te koop. „Echt? Dat ga ik mijn vrouw vertellen.”

Han Lörzing: Een land waarover is nagedacht. Uitg. De Geus, 304 blz. ISBN 9789044544299, 22,50 euro.