Suzan Boogaerdt en Bianca van der Schoot (die in 1999 samen afstudeerden van de Amsterdamse mimeopleiding) staan bekend om hun uitdagende, beeldende theatervoorstellingen. Met stukken als Bimbo, Spectaculaire voorstelling, Hideous (wo)men, Orfeo, Headroom en het recente Antibodies bouwden ze een reputatie op voor werk waarin een schurende werkelijkheid wordt gecreëerd die het publiek sterk verdeelt. Een bezoek aan het universum van Boogaerdt/Vanderschoot laat je niet onberoerd: door hun hypnotiserende verbeelding van de duistere keerzijdes van onze beeldcultuur en onze verwevenheid met technologie kruipt het werk van de makers onder je huid.
Bimbo (2011) was een belangrijk omslagpunt voor de makers. In de voorstelling, een kritische reflectie op de seksualisering van het vrouwelijke lichaam in de beeldcultuur, zit je als toeschouwer met je rug naar het speelvlak. Op een beeldscherm zie je wat er zich achter je afspeelt: een live opgenomen choreografie van kronkelende lichamen in een eindeloze loop, de noodzaak om te voldoen aan een seksueel ideaalbeeld als nachtmerrie-achtige uitputtingsslag.
Bianca van der Schoot: „Vóór 2011 creëerden we op basis van een centraal thema, waarop we dan gingen improviseren en uiteindelijk een voorstelling smeedden. Dat maakte het werk soms te fragmentarisch. Met Bimbo vonden we een nieuwe manier om te werken. We zoeken eerst naar een dwingend basisconcept, en dat wordt dan de meetlat waarlangs we alles leggen. Je moet je op alle niveaus houden aan de spelregels die het concept oplegt, zo kun je veel radicalere keuzes maken.’
Veel van de elementen die ook in jullie latere werk belangrijk bleven duiken in Bimbo voor het eerst op: de focus op de representatie van de vrouw, de gemaskerde performers, de kritische blik op de beeldcultuur.
Van der Schoot: „Ja, Bimbo was de eerste voorstelling in onze reeks Visual statements, waarin we reflecteerden op de spektakelmaatschappij. Later volgden in die serie Small world, Spectaculaire voorstelling, Hideous (wo)men en The immortals.”
Boogaerdt: „Grappig genoeg werd de voorstelling in die reeks waarvan we dachten dat-ie het minst grote spektakel zou zijn juist een enorm spektakel. In Spectaculaire voorstelling zat je met tweehonderd man op een tribune naar het bouwen van een tegenoverliggende tribune te kijken. Daar kwam dan de volgende groep toeschouwers op te zitten, waarna de eerste groep vertrok en die tribune weer werd afgebroken. De basisgedachte was: hebben we al dat spektakel wel nodig, is het niet genoeg om gewoon te kijken naar wat er is, kunnen we de schoonheid van het onnadrukkelijke en het dagelijkse herkennen? Maar dat werd door een groot deel van het publiek als een enorme provocatie ervaren.”
Van der Schoot: „Als er eenmaal één persoon in het publiek begon te rebelleren brak de dam. Het was heel heftig om te merken hoe agressief het publiek werd naar de spelers, er werden ook heel racistische of gewelddadige dingen geroepen. Maar er waren ook mensen die tot in het diepste van hun wezen waren geraakt, en een staande ovatie gaven.’
Boogaerdt: „Uiteindelijk ging de voorstelling vanwege de publieksreacties net zo veel over de lelijkheid van de mens als over de schoonheid van de handeling (lacht).”
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/06/web-0306culantibodies.jpg|//images.nrc.nl/lzgv0RQwqBf30B7nbfcHjq5Qn_0=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2021/06/web-0306culantibodies.jpg)
Antibodies van Boogaerdt/VanderSchoot Foto Sanne Peper
Ook dat is een terugkerend element in jullie werk: de relatie tot het publiek. Hoe denken jullie daarover na?
Van der Schoot: „Ik denk dat we steeds meer zijn gaan onderzoeken wat het collectieve publiekslichaam is. Het samenkomen op een plek is per definitie een politieke daad, dus dan is de vraag: welke betekenis wil je daaraan geven? We onderzoeken daarom hoe je van toeschouwers deelnemers kan maken, die zich actief betrokken voelen bij de voorstelling. Waar we eerder voorstellingen als ‘statements’ maakten, willen we nu eerder ‘voorstellen’ doen. Hoe kun je het theater tot een plek maken waar je gezamenlijk dingen kan oefenen?”
Boogaerdt: „In de operabewerking Orfeo, die we samen met Susanne Kennedy voor de Ruhrtriënnale van 2015 maakten, beweegt het publiek van kamer naar kamer die worden bevolkt door performers met latex maskers: verschillende versies van Eurydice, gevangen in de onbestemde ruimte tussen leven en dood. Je hoort het orkest spelen vanuit de centrale ruimte, maar verder gebeurt er niet veel: je bent steeds tien minuten in een kamer en de bewoners kijken alleen maar naar je terug. Door die focus op stilstand zagen we dat het publiek dan veel actiever ging kijken, en zelf naar details op zoek ging.”
Van der Schoot: „Als je mensen in een installatie uitnodigt in plaats van op een tribune bevrijd je ze ook van de aannames die bij een theatervoorstelling horen, waardoor ze niet achterover kunnen leunen maar zich staande moeten houden ten opzichte van een onbekende situatie.”
Ik denk dat deze tijd om nieuwe verbindende verhalen vraagt
Dat zal bij het publiek ook veel ongemak opleveren.
Boogaerdt: „Bij sommige mensen brak het zweet ze uit, die wisten zich zichtbaar geen houding te geven.” Van der Schoot: „Maar juist dat ongemak wordt dan ook betekenisdrager. Als je de frictie tussen toeschouwer en werk niet ziet als iets dat je moet oplossen maar als iets waardevols, als iets dat een boeiend onderdeel kan zijn van de ervaring, wat ontstaat er dan? Bij Bimbo was er bij voorbeeld de voortdurende spanning tussen het tv-beeld voor je en de ‘realiteit’ achter je, die je alleen maar kan zien door over je schouder te kijken. Daardoor werd het onduidelijk waar je als kijker wel en niet naar ‘mocht’ kijken en dat paste uitstekend bij het onderwerp van seksuele exploitatie.”
Boogaerdt: „We merken dat we juist open plekken moeten laten in ons werk, waardoor dat soort dingen kunnen ontstaan in de interactie met het publiek. Als we ruimte laten voor het schurende, het ongemakkelijke, het onduidelijke, ontstaat er betekenis.”
Hoe zit dat bij jullie nieuwe voorstelling?
Van der Schoot: „Fremdkörper heeft de vorm van een slaapceremonie, geïnspireerd op oud-Griekse rituelen met het doel om belangrijke informatie uit het onderbewuste van de slaper op te halen. In een wereld waarin we (ook vóór corona) steeds meer tijd afgezonderd en online doorbrengen zijn wij als makers steeds meer bezig met de vraag wat fysieke collectiviteit betekent. De voorstelling is deels een zoektocht naar een gezamenlijk oerbewustzijn. Ik denk dat deze tijd om nieuwe verbindende verhalen vraagt, een alternatief voor het hyperindividualisme en antropocentrisme. Hoe maken we dat praktisch en tastbaar? Hoe maken we ruimte voor transformatie? Maar ook: hoe kun je tegelijkertijd naar binnen kijken en je toch verbonden voelen met een groter geheel?” Boogaerdt: „Tegelijkertijd is de theatrale ruimte een sterfhuis voor het patriarchaat: het is een klinische omgeving waar het oude verdwijnt om ruimte te maken voor het nieuwe. Wat dat betreft heeft het ook weer parallellen met Orfeo: het gevoel van een tussenruimte tussen leven en dood, een voorportaal.”
Van der Schoot: ,,Ja, dat idee van een tussenruimte is voor ons denk ik steeds belangrijk. Tussen toekomst en oorsprong, tussen de black box van het theater en de white cube van het museum. De mengvorm van performance en kunstinstallatie die we in Fremdkörper opzoeken noemen we daarom ook wel de grey space. Juist dat dat een nieuwe omgeving is waar de codes onduidelijk zijn, levert ruimte op voor actief deelnemerschap. De voorstellingen die we maken zijn ook speelruimtes waarin we gezamenlijk mogelijkheden onderzoeken, met alle ongemak maar ook het plezier wat daarbij komt kijken.”