De foto’s bij dit artikel komen uit het boek TT in opdracht van Sake Elzinga, met foto’s die werden gemaakt op dertig TT’s vanaf 1978.

Reportage

Op zoek naar de ziel van de TT

TT-circus Motorsport is een zinnelijke sport. Het is romantiek en erotiek, de bronstige grom en het hoge gillen van motoren. gaat terug naar het Assen van zijn jeugd en ontdekt onvermoede kanten van het TT-circus.

In 1987 reed ik een zomer lang een rode Yamaha 125cc. In de achteruitkijkspiegel van mijn geheugen zie ik me opnieuw die schuiver maken op dat verlaten weggetje – mijn knie en elleboog openschavend. Fabio, die het ding van mij overnam, is ermee verongelukt. Ik ben bang van motoren. Sophie niet, zij voelt zich erdoor aangetrokken. „Vooral door wat erop zit.” Ze zegt het even doordacht als doorleefd. We zitten in haar huis in Assen met uitzicht op damherten.

„Erop?”

„Ja, mannen.”

Sophie Timmer en ik kennen elkaar van Zomerzinnen, het Drentse literatuurfestival. In Amen op het terras van herberg De Amer spraken we bij een glas bier over boeken. Als co-auteur had Sophie juist een plattelandsnovelle gepubliceerd, met op het omslag een blote vrouw die ongenaakbaar van je wegkijkt terwijl ze een motorblok voor haar borsten tilt. Het eerste exemplaar had ze ceremonieel aan haar vader overhandigd, wiens gestalte weinig flatteus door het verhaal heen schemert.

Jaap Timmer had het debuut van zijn dochter ruimhartig aangenomen. Als uithuizige vader had Mister TT, zoals heel de provincie hem kende, wat goed te maken. Jaap sprak een paar joviale woorden en joeg de brand in zijn Oud Kampen.

„Mijn vader stapte alleen op een motor voor de foto.” Sophie’s rossige krullen vallen in strengen voor haar gezicht terwijl ze in een papieren tas rommelt. „En dan gewoon met een sigaar tussen de lippen.” In de tas zitten TT-spullen, variërend van een uitnodiging van Mr. Suzuki (!) voor een diner in Japan tot een Preiskarte van een nachtclub (Erotische Intime Stimmung) in het niet meer bestaande Tsjecho-Slowakije.

Sophie en Jaap ‘TT’ Timmer

Motorsport, zegt Sophie, is een zinnelijke sport. Het is romantiek en erotiek. De geur van benzine en rubber. Droog gras, lauw bier. Het is de bronstige grom van de 500cc, het gieren en gillen van de 50cc, de ‘borrelglasklasse’; de kakofonie bij de start – als het stemmen van de violen op het concertpodium voordat de dirigent opkomt.

„Kijk, dit is mijn opa Geert”, zegt ze met een vooroorlogse zwart-witfoto in de hand. „Híj was een echte coureur…” We zien jonge vrouwen en jongens met petten die Geert Timmer als een prijsdier bekloppen. Het is zijn zoveelste huldiging (Timmer senior was vijfvoudig Nederlands kampioen 250cc en vier maal de snelste Nederlander in de TT van Assen). Lepe blik, scheve mond. Geert Timmer zit wijdbeens in het zadel van zijn New Imperial, maar niet zo masculien als Jan Cremer op het omslag van Ik, Jan Cremer. Ik ben het met Sophie eens, opa Geert was een knappe man.

Naar hem is de gevreesde Geert Timmerbocht vernoemd: een dubbele knik in het Asser circuit. „Waar nogal eens een gedoodverfde winnaar met het zicht op de haven de zege aan een ander moet laten”, leest Sophie voor uit een opgediepte oude krant. De 4,5 kilometer lange baan mag dan the Cathedral of Speed heten, voor de Geert Timmer-bocht moet iedere coureur vol in de remmen, plat overhellen naar rechts, omslaan als een bladzijde in een boek, plat naar links – om vervolgens fier overeind te komen op het laatste rechte stuk.

Het is romantiek en erotiek. De geur van benzine en rubber. Droog gras, lauw bier

Wij waren import. Mijn ouders verhuisden in het jaar van hun huwelijk, 1956, van de Zuid-Hollandse eilanden naar Drenthe. Als welkomstgeschenk ontvingen ze een inburgeringsboekje getiteld Het Drentse Volkskarakter, waaruit ik graag citeer: „De Drent behoort tot het ietwat kleine, verschrompelde, maar breedgeschouderde mensentype. Zijn houding is aarzelend en naar de grond gebogen, even schraal als de bodem waarop hij leeft. Spelen die veel hersenarbeid vragen, zoals het schaakspel, worden in Drenthe weinig beoefend.”

‘Zanderige’ levenshouding

Er staat een hoop Blut- und Bodenonzin in deze uitgave uit de serie Eigen Land en Volk, uit 1946. Maar dat veel Drenten gebukt gaan onder een ‘zanderige’ levenshouding, daar zit wat in. ‘Zanddenken’ is aangeleerd, niet aangeboren, het is een culturele eigenschap die zich laat terugvoeren op de grondsoort waarop een boerengemeenschap moet overleven. Het doet ertoe, heb ik aan de landbouwuniversiteit van Wageningen geleerd, of de bodem waarop je gedijt uit zand, veen of klei bestaat.

Een oude turfsteker uit de Veenkoloniën vertelde me eens dat er op het zand ‘bescheiden lieden’ wonen. „Hun grootste probleem? Ze kunnen geen beslissingen nemen.” En wat lees ik in Het Drentse Volkskarakter? „Wij zien dat de bewoners van het veendeel van Gasselte veel sneller besluiten nemen dan die op de zandgrond, waar men vaak na urenlange samenspraak nog even ver is als in het begin.” (Het Binnenhof staat ook op zand, even verderop, aan de Bierkade, begint het veen.)

De schraalheid van hun akkers dwong de Drentse zandboeren eeuwenlang tot behoedzaam manoeuvreren: ze zijn kampioenen in het mijden en spreiden van risico’s. Roekeloosheid, extravagantie, speculatie – wie op het karige zand zijn hand overspeelt, kwijnt weg van de honger. Veenmoerassen daarentegen zijn drooggelegd, afgeplagd, ontgonnen, dat vereist een pioniersgeest, durfkapitaal, waaghalzerij, een ander type mens.

Roekeloosheid, extravagantie, speculatie – wie op het karige zand zijn hand overspeelt, kwijnt weg van de honger

Jaren terug, tijdens een voorloper van Zomerzinnen heb ik bovenstaande gedachten hardop uitgesproken onder de titel Het verdriet van Drenthe. Maar ik heb iets over het hoofd gezien. Drenthe is zand én veen. Het accent van mijn voordracht drukte te zwaar en eenzijdig op het zand. Ik sprak over het fietspaden- en dopheide-imago van de provincie, over de leus van de Asser winkeliersvereniging ‘Hartje stad heeft weer wat’, over Drenthe als ultiem onthaastingsoord – „met als enige ordeverstoorder de jaarlijks terugkerende TT van Assen.”

Slechts die ene magere bijzin wijdde ik aan de TT, die bliksemschicht in het laatste weekend van juni die het jaar in tweeën splijt – met een geknal van uitlaatpijpen dat elk carbidschieten overstemt. De Drentse rijwielvierdaagse van senioren op Batavussen met versnellingen, ja díe komt voort uit het zand. Maar de TT is veen. Ik heb iets recht te zetten.

Assen, 17 maart 2021. Vandaag is het dag honderd tot aan de TT, de 96ste editie. Op de parking in een geamputeerde lus van het oude circuit (7,7 kilometer) staat een Test- en Vaccinatiestraat XL. De langwerpige partytent is bereikbaar via een ereboog in de kleuren roze en geel met daarop de geboden van de GGD: mondkapje op, afstand houden, handen wassen. In het verschiet adverteren Kawasaki en Heineken, Suzuki en Castrol, wachtend op publiek dat dit jaar hooguit drupsgewijs mag toestromen.

Gridgirls

Wie er wél bij zullen zijn op 27 juni: de ‘gridgirls’. Gridgirls zijn hooggehakte, in lycra gehulde meiden die de coureurs met een paraplu van de sponsor tegen de regen of de zon beschermen. Deze pitspoezen, zoals ze in de volksmond heten, worden met uitsterven bedreigd. De Formule 1 heeft ze van de circuits verbannen, zoals bandenfabrikant Pirelli al eerder zijn blootkalenders heeft gekuist.

Assen houdt echter vast aan haar ‘poezen’. Toen in 2020 de Dutch TT voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog een editie moest overslaan, zwermden door de gemeente ingehuurde gridgirls uit over de binnenstad. Gekleed in strakke pakjes wezen ze het winkelende publiek op de corona-looproutes.

Gridgirls zijn hooggehakte, in lycra gehulde meiden die de coureurs met een paraplu van de sponsor tegen de regen of de zon beschermen

„Ben jij spontaan en heb je een passie voor burning rubber? Heb jij de looks van een echte pitspoes en ben je 1 meter 74 of langer? Yes!” Het werven is alweer in volle gang, zoals in deze oproep van Models Included. „Pitspoes blijft shinen op de TT in Assen”, kopte het Dagblad van het Noorden in 2018, toen de mondiale #metoo-beweging al maanden op stoom was.

Toch klonk er in Drenthe voor het eerst ook verontwaardiging over de inzet van de ‘paraplu-meiden’. Een columnist (man) van de Asser Courant vermoedde jaloezie: „Wellicht dat het wat knaagt aan het zelfvertrouwen van andere vrouwen.”

RTV Drenthe peilde de stemming met een stelling: „Pitspoezen gebruiken om coronamaatregelen te promoten is vrouwonvriendelijk.” Oneens, vinkte een kleine 60 procent van de meer dan tweeduizend respondenten aan. Over oerkrachten gesproken. Zou iemand een actie op touw zetten om de modellen in catsuits van het Asser circuit te jagen, het zou me niet verbazen of er klimt een menigte blokkeer-Drenten over de vangrail van de A28.

Op de kaart kent Drenthe de contouren van een zittend oud vrouwtje (krantlezend? poepend?), maar in vogelvlucht lijkt de provincie op een omgekeerd soepbord met enkele opstaande ribbels; veegresten van gletsjertongen uit Scandinavië. Het landschap is een ijstijdrelict met zandverstuivingen op de Hondsrug en de Bisschopsberg, geflankeerd door moerassen. „Geen rijkdom dieper dan de voor”, dichtte Max Dendermonde.

De schrilste armoede vond je op het halfontgonnen veen, in plaggenhutten „met mosdaken, verbazend diep van toon” – zoals Vincent van Gogh ze beschreef. In 1883 nam hij de trekschuit van Hoogeveen naar Nieuw Amsterdam. Er schoven „vlakke stroken, verschillend van kleur” aan hem voorbij, „die smaller en smaller worden naarmate ze de horizon naderen”.

Zijn Drentse doeken, met hun vegen bruin en grauw, zijn studies in somberte. De man en de vrouw op Turfschuit met twee figuren zijn even krom als de krulhazelaar. Vincent van Gogh zocht een Arcadië, maar de verlatenheid van het veen vloog hem naar de keel als „een foltering van eenzaamheid”.

De opkomst van de kolenindustrie stortte de turfstekers nog dieper in de armoede. Rapporten over „crepeergevallen” van rond 1910 zetten aan tot de eerste sociale woningbouw van Drenthe. In de oude dorpen op het zand bestaat nog ‘naoberplicht’, maar in de nederzettingen op het veen is het ieder voor zich, daar woont „een vagantenvolk van zelfkanters”, waar vechtpartijen, dronkenschap en messentrekkerij schering en inslag zijn. Langs de kanalen wonen losgeslagen woestelingen, soms ijlend van de moeraskoorts. Het beruchtst zijn de ‘wijkgravers’: ploegen van zes tot twaalf kerels die gebogen over hun schop goten uitspitten. Om het vol te houden krijgen ze deels uitbetaald in jenever: een dubbel maatje per dag, wat gelijk staat aan vier borrels.

Het veen verteert je, maakt je dol. Wie weet is het een verklaring of verzachtende omstandigheid voor de liederlijke manier waarop veel Drenten losgaan in het weekend na de zonnewende.

„Voor en na de TT gebeurt er in Drenthe weinig tot niets”, beaamt Sophie Timmer.

De letters geven het al aan. TT. Hoe je ze ook schrijft, ze vormen een breuk. Tsjak tsjak, een cesuur in de tijd, het jaarlijks terugkerende moment waarop God even wegkijkt.

„Of de TT-nacht belangrijker is dan Oud en Nieuw?” Voor het eerst laat Sophie haar stem zingen van verontwaardiging. „Zeg, ben jij wel een echte Drent?”

Ik herinner me het wespengezoem op broeierige middagen eind juni; de strijd om pole-position gonsde boven heel Assen. Mijn oudere zus mocht met vriendinnen de stad in, motoren kijken bij Hotel de Jonge op het pleintje tussen de bioscopen Diana en Apollo. Zelf ging ik met mijn vader mee naar de TT-kermis.

„De steile wandrace”, zegt hij op zijn 91ste, vanaf de rand van zijn verpleeghuisbed. Dat is waar ook. Tegen betaling mocht je van bovenaf in een levensgrote wastobbe kijken. Twee coureurs stuurden hun crossmotoren in tegengestelde richting langs de binnenwand, schijnbaar spottend met de zwaartekracht. Dit roeren in de eigen uitlaatgassen had me misselijk gemaakt.

Op een avond toen ik groot genoeg was mocht ik met meneer Huizing mee naar de trainingen. Onze buurman droeg een rode band om zijn bovenarm en knipte kaartjes bij de stalen loopbrug van de circuitingang Witterhaar. Vanachter een muurtje van strobalen in het verlengde van de start- en finishlijn zag ik de overmacht aan pk’s op me afdenderen. Ik bewoog mijn bovenlijf mee met de zijspanners. Hoe de ‘bakkenist’ uit zijn kuipje kroop en rakelings boven het asfalt zoefde, om in de tegengestelde bocht als een dolfijn achter de rug van de rijder weg te duiken. Alle andere klassen dan de zijspan vond ik saai.

Mijn neef Gerard, die bij de belastingdienst werkte in Rotterdam, parkeerde zijn motor bij ons op de oprit. Er zaten vuurspuwende draken op de tank. Ik moest mijn jongenskamer afstaan en weet niet meer of en hoe laat hij thuiskwam.

Sophie is geboren in 1968, het jaar waarin de TT-nachten voorafgaand aan de races in veldslagen veranderden.

Bij het invallen van de avond verschansten de vaders van twee van mijn klasgenoten zich met honkbalknuppels in hun winkelpand, Boersma Schoenen. Puur uit voorzorg, tegen eventuele plunderaars. Het liep anders. Tijdens een charge van de bereden politie sprong er een paard door de etalageruit. Er was niets gestolen, maar mijn schoolvrienden vertelden over schoenen die waren bespat met paardenbloed.

Een vergeeld Nieuwsblad van het Noorden van juni 1969 uit de tas van Sophie verhaalt van „zinloze vernielzucht, bijna bloeddorstige agressiviteit en mateloze losbandigheid die tot vanochtend vroeg in Assens straten is gedemonstreerd”.

Bij het invallen van de avond verschansten de vaders van twee van mijn klasgenoten zich met honkbalknuppels in hun winkelpand, Boersma Schoenen

„Men wilde rotzooi om de rotzooi, men wilde elkaar kapotslaan om het kapotslaan.”

Jaar in jaar uit is het wachten op een startschot. In juni wil het maar niet donker worden.

„Elf uur”, noteert de Nieuwsblad-verslaggever. „Met een serie droge knallen en schel glasgerinkel dooft de neonreclame van een krantenkiosk. Waarderend lachen van een aantal motorvrienden.”

De menigte is dan al zo ver heen dat er niet meer met lege bierblikjes wordt gegooid, maar met volle. Niet alleen de Drenten willen op de vuist, er zijn tienduizenden in leer geklede Duitsers naar Assen getogen – en Spanjaarden, Fransen, Belgen, Ieren, Italianen. Er klinkt geklepper van klompen, gestamp van motorlaarzen. Waar is de politie? Waar de ME?

Iemand gooit een klinker naar binnen bij Café Cosy Corner, iemand anders een barkruk naar buiten. Veel winkels zijn dichtgespijkerd, als voor een orkaan. Het kan lang duren voordat eindelijk de gehelmde ruiterij verschijnt, die met getrokken wapenstokken de Groningerstraat schoonveegt.

Elk jaar verandert de politie van tactiek. Eerder toeslaan, harder toeslaan. Een drooglegging van het TT-dorp Witten, dat eind juni één grote biercamping is. De inzet van bijthonden. Het in stelling brengen van waterkanonnen. Traangas.

Er wordt niet meer met lege bierblikjes gegooid, maar met volle

In 1972 staan de arrestatiebusjes verdekt opgesteld. Het bijbehorende peloton ME’ers wacht op de binnenplaats van Garage Vogelenzang. De relzoekers in de straten worden met het uur radelozer. De ordetroepen komen toch wel opdagen? Totdat ze de schuilplaats ontdekken en op de oude koetsdeuren beginnen te bonken. „Kom eruit verdomme! Waar blijven jullie?”

Na vijf jaar vandalisme volgt in de zomer van 1973 een omslagpunt, wanneer een Groninger politiepsycholoog een recept uitschrijft van brood en spelen. Tussen de kermis op de veemarkt en theater De Kolk verrijst op elke tien meter een Kop van Jut, een kip-aan-het-spit, een mechanische stier. Klapstuk moet worden een doorlopende revue van Duitse naaktdanseressen in de schouwburg, aan elkaar gepraat door Barend Servet van VPRO’s Barend Servet Show, wiens schoonouders in Assen wonen.

Servet zegt op het laatste moment af (hij is bang voor ophitsing), maar de nachtclubdanseressen van de Reeperbahn uit Hamburg weten de klus ook zonder hem te klaren. Blote tieten, díe brengen de meute tot bedaren.

Het jaar daarop staat Anton Geesink met een internationale groep vrij-worstelaars in de Triantahal en tegen de tijd dat ik de TT-nacht in mag, ik moet een jaar of vijftien zijn geweest, zie ik een stuntrijder op het Koopmansplein met een motorfiets over een staalkabel omhoog klimmen, in evenwicht gehouden door een acrobate. Ze knipschaarde koket met haar benen, zittend op een schommel die aan de motor vastzat en ónder de kabel meebewoog - zo gleed het tweetal in het volglicht de nachthemel in.

TT-feesten

Ook Sophie, vier jaar jonger dan ik, stortte zich in de TT-feesten. „Ik vond alle Italianen knap”, zegt ze. Ik zat op de christelijke middelbare school (zand), zij op het goddeloze Dag Hammerskjöld-college (veen). De dochter van de Drentse TT-baas zakte voor haar motorrijexamen. De winter stond voor de deur, de rijschool ging failliet en dat was het. Sophie reed rond op een suikerspinroze scooter, liet haar haren touperen tot een bolkapsel en ging er met een motorsportfotograaf uit Amsterdam vandoor. Haar studie Arabisch en Hebreeuws onderbrak ze omdat ze bij het ‘end of season’-feest van de Grand Prix in Rijeka wilde zijn, aan de Adriatische Zee.

Op de vraag of ze wel eens iets heeft gehad met een coureur, zegt ze: „Redjani.” Ze spelt zijn naam - R E G G I A N I - voor het geval ik hem wil googelen. „250cc. Italiaan.”

Het sjansen was begonnen in het rennerskwartier van Spa Francorchamps, maar al had hij mooie zwarte krullen, de verkering hield niet lang stand. „Loris ging vroeg naar bed en dronk niet. Hij was te veel bezig met zijn sport.” Sophie stapte over naar geschiedenis. Ze ging werken voor RTV Drenthe, waar ze haar eigen programma heeft: Drenthe Toen.

„Wist je dat de TT van Assen de enige was die tot voor kort op zaterdag werd verreden?” Ergens langs het stratenparcours van de eerste editie in 1925 stond een kerk. Vandaar.

In Drenthe Toen wekt Sophie het verleden van de TT tot leven, doorspekt met Polygoonverslagen en geluidsopnames van haar vader. Ze citeert gemeenteraadsnotulen uit 1962 waarin de PvdA-fractie zich tegen een verlegging van het circuit keert omdat er dan „heide en enige heuveltjes” zullen sneuvelen. Ondanks die tegensputteringen groeit de Tourist Trophy van Assen uit tot het massaalst bezochte sportevenement van Nederland, met uitschieters tot 170.000 bezoekers, van wie er doorgaans zo’n 100.000 het circuit halen; de rest strandt de nacht tevoren in het Asser bos of is te lam of te lui om van de camping af te komen.

Ik heb mijn intrek genomen in Hotel de Jonge – „knooppunt in de Asser geschiedenis, drenkplaats in de woestijn van het leven.” Op mijn bed ligt Dis van Marcel Möring, die de draaikolk van TT-gangers omsmeedt tot de rondgang van de verdoemden uit Dantes Inferno - en Assen tot hoofdstad van de hel.

„Drinkend en pissend strompelen ze voort. Ze zwaaien gearmd van trottoir tot trottoir, ze slaan elkaar tot bloedens toe in het gezicht, ze kussen elkaar tot het speeksel langs hun kaken loopt en ze drinken de kelders van Hotel de Jonge leeg.”

Het contrast met de werkelijkheid van het moment kan niet groter. Zojuist is de avondklok ingegaan. De terrassen zijn opgedoekt; de tap in de gelagkamer is dicht. Hier beneden in het lege restaurant werd altijd het traditionele Telegraaf-diner gehouden, waar Jaap Timmer anekdotes placht te vertellen over renners uit de begintijd die „hun eigen vrouw verhuurden” om het startgeld te kunnen betalen.

Het land van Bartje

Mijn kamer kijkt uit op een standbeeld van een motorrijder die een wheely maakt. Hij is één brok gestolde driestheid. Ginds bij de Brink begint de Kloostergang, die uitkomt bij dat ándere beeld van Drenthe: Bartje. Handen in de zakken, buik vooruit, vroegoud gelaat. Het land van Bartje zoals Anne de Vries het schetst, is het Drenthe van het zand. Dit koppige kereltje dat niet ‘veur brune bonen bidt’ heeft een tegenvoeter in het veen, wilder dan hij, ongelikter ook.

Is hij het die, zoals het gerucht gaat, op een TT-nacht de hinden in het Hertenkamp probeerde te bestijgen?

In het buurpand rechts van Hotel de Jonge, bioscoop Diana, zag ik ooit The Shining. Doodeng. In diezelfde tijd, eind jaren zeventig, ondernam mijn moeder een kruistocht tegen de nachtprogrammering. Wat haar diep kwetste was de filmagenda, met titels als Schulmädchen, Sexlawine in Tirol en Pruimenbloesem. Als lid van de christelijke vrouwenbond (zand!) probeerde ze de allerhardste porno uit de stad te weren, maar haar initiatief liep stuk op de veenmentaliteit.

Diana, het zal je goed doen mama, is ter ziele. Er hangt een doek voor de gevel, met daarop de belofte dat de filmzaal zal herrijzen als TT-museum.

Ik vraag me af of daar niet ook een nis (of altaar?) voor de doden moet worden ingericht. Van alle circuits waar het Grand Prix-circus neerstrijkt is ‘Assen’ de op één na dodelijkste, na Spa Francorchamps. De eerste dode, weet ik van Drenthe Toen, was een Fin die uit de bocht vloog, in 1948. De wedstrijd was er niet voor afgevlagd; ronde na ronde reden de coureurs door zijn bloed. Ook in 2013, 2015, 2016 en 2019 stierven er racers in het harnas – uiteenlopend van een Duitse bakkenist die uit zijn kuipje viel tot een rij-instructeur die tijdens een regenbui „op hoofd en nek” terechtkwam. De Japanner Yasutomo Nagai slipte in een oliespoor bij De Strubben; de Italiaan Alessio Perilli kwam om in de Ruskenhoek.

Naast snelheid en herrie, bezweert Sophie, is gevaar een onmisbaar onderdeel van het motorracen. Levensgevaar. Al in de eerste bocht neemt het een kleur aan: geel of groen. „Wie belandt er in de grindbak? Gaat er iemand over de kop?”

In het TT-weekend slaat de dood ook buiten de baan toe. Bij de uittocht van de motorrijders op de zondag na de races verdringen de Drenten zich op de viaducten, of ze nemen plaats op meegebrachte klapstoeltjes in de berm. Voor het jaar 1984 meldt Digibron twee ‘exodus-doden’ op één dag: op de A28 verongelukt de 20-jarige Anja Helga door een stuurfout, en in Witten rijdt een Engelse militair „op alleen zijn achterwiel” een 24-jarige tegenligger dood. „Dit gebeurde onder de ogen van duizenden mensen die zich hadden verzameld op een kruispunt.”

Het Wilhemina-ziekenhuis ligt vlakbij, evenals begraafplaats De Boskamp. Toch vraag ik me af: vanwaar die doodsverachting? Is het compensatiegedrag, snel een injectie spanning halen tegen de gruwzame saaiheid van de rest van het jaar?

In het TT-weekend slaat de dood ook buiten de baan toe

Al noemt ze het niet zo, Sophie Timmer is bezig met een Vatersuche. Op haar Twitterprofielfoto staat hij naast haar: Jaap Timmer kijkt met bravoure door zijn brillenglazen, bolt zijn wangen en drukt rimpels in zijn onderkin. Zijn dochter steekt haar tong uit. Niet naar hem, maar naar jou.

Dat hij zelden thuis was heeft ze gecompenseerd door hem achterna te reizen, tot Japan aan toe. Na de Dutch TT mag Drenthe dan in landerigheid vervallen, het Grand Prix-gezelschap trekt verder naar Le Mans, Monza, Jerez de la Frontera, Brno.

„We deelden altijd onze hotelkamer”, zegt Sophie. Soms ging ze ‘met de jongens’ mee naar het bordeel, zoals de Dejópopó Bar in Brno, waar ze de Preiskarte van heeft bewaard. Soms trok ze alleen de stad in, zoals die avond waarop ze haar vader voor de deur van het hotel om kronen vroeg. Hij gaf haar een stapeltje bankbiljetten, de politie sprak haar aan op verdenking van prostitutie.

But he’s my daddy!

„Zoek jij maar een betere vader”, antwoordde de agent.

Jaap, zegt ze, was te vaak van huis om „een goede vader” te zijn, maar God, wat hield ze van hem, wat was ze trots op hem. Sophie vindt dat niet zij, maar híj me het Asser circuit had moeten laten zien. Meer dan eens begint ze haar zin met: „Als hij nog geleefd zou hebben…”

Behalve de naar opa Geert vernoemde chicane, telt Assen sinds kort ook een Jaap Timmerbocht. Twee jaar na zijn overlijden in 2017 is het straatnaambord onthuld in het bijzijn van Sophie en haar moeder en broer.

„Niemand ademde zoveel TT als Jaap Timmer”, luidde het in memoriam van RTV Drenthe.

De skybar bovenin de TT-toren blijkt een trouwlocatie en rouwkamer ineen

Op weg naar het circuit rijden we erlangs. Sophie wijst op het bijbehorende monumentje maar stopt niet. Ze heeft geregeld dat we de baan op mogen – gewoon in haar Opel Karl. Er is weliswaar een raceoefening gaande van rode auto’s met spoilers, maar voor ‘de dochter van’ is het circuit altijd open.

Voorbij de Test- en Vaccinatiestraat van de GGD ligt de mond van een tunnel, een betonnen goot die als een ondergrondse sluis naar het middenterrein leidt.

De skybar bovenin de TT-toren blijkt een trouwlocatie en rouwkamer ineen. Gastvrouw Lilian, gehuld in een fleece en lopend op Dr. Martens, gaat ons voor. De blauwe Opel van Sophie staat startklaar naast de Total-pomp, maar we moeten wachten tot de raceauto’s die onder ons voorbijflitsen aan een pauze toe zijn.

Vaker nog dan om erop te racen, zegt Lilian, wordt het circuit afgehuurd voor asverstrooiïngen. Bij de vijver in ‘de noordlus’ is een speciaal strooiveld afgepaald, op een plukje Drentse heide. Conform de wens van de overledene maakt de rouwstoet dan eerst nog een ereronde van start tot finish. Stapvoets.

Ik kijk Sophie aan.

„Mijn vader niet hoor”, zegt ze. „Dat zou niets voor hem zijn geweest.”

Bruiloftsgasten rijden een stuk harder, zegt Lilian. Ze claxonneren aan één stuk door en hangen als voetbalsupporters uit de raampjes van hun volgauto’s. Maar net als de rouwenden sluiten ze hun plechtigheid af op het balkon van de skybar. Het maakt Lilian niet uit of ze koffie met cake moet klaarzetten, of champagne. Ze houdt van haar werk als hostess. De eerste keer dat ze het circuit betrad was jaren geleden – als gridgirl van het Gamma Racing Team.

„Mijn vader belde: ‘Lilian, je billen zijn op tv’.” Hij keek naar een verslag van RTV Drenthe over pitspoezen.

„Wat maakt dat nou uit”, zei ze. „Niemand, behalve jij misschien, ziet dat het míjn billen zijn?”

Ana Carrasco, vertelt ze, placht haar eigen gridboy mee te nemen. Voordat deze Spaanse Kawasaki-rijder haar wervelkolom op twee plaatsen brak, liet ze zich vaak fotograferen in de schaduw van diens paraplu én sixpack. Zo zou de ophef over het seksisme in de motorsport vanzelf verdampen.

Sophie kijkt zuinig. Eén gridboy maakt nog geen zomer. „We hebben het hier niet over korfbal hè.” Drenthe, zegt ze, is gewoon niet erg woke, de discussie „wil hier niet landen.”

Dan springen de lichten van de pitsstraat op groen. We dalen de trappen af, rennen naar de Opel en spurten de baan op. „Wauw”, roept Sophie, „ik heb hier nog nooit van mijn leven gereden.”

Tientallen keren stónd ze op dit asfalt. Ze had er met magnumflessen Moët & Chandon gezeuld. Ze was de baan opgerend toen Streuer en Schnieders in 1987 als eersten finishten in hun Lucky Strike-zijspan, beiden geboren Assenaren, de een weelderig bebaard en besnord als monsieur Roulin, de postbode op dat Franse schilderij van Van Gogh. De reling van de hoofdtribune bezweek, iedereen stroomde het circuit op, Sophie ervoer „een schaamteloos chauvinisme”.

Nu snijdt ze De Strubben iets te overmoedig aan, we nemen een reepje grindbak mee. Bij de Bult gaat het al beheerster, nu nog de Duikersloot, Meeuwenmeer, Hoge Heide, Ramshoek en een laatste rechte stuk tot aan de opa Timmerbocht.

Ik film, Sophie doet verslag alsof ze live op de radio is. „Vroeger zat je hier gewoon in het gras, je had een koelbox bij je, je had bier.” De muurtjes van strobalen zijn vervangen door autobanden, overal zijn glazen VIP-boxen gebouwd. „Alles is commerciëler geworden.”

We doen nog een ronde, haar vader Jaap was na zijn 65ste commentator geworden voor Eurosport, vanuit de studio in Parijs. Ook toen nog ging ze mee. „Hij wist alles van iedere renner. Praatte aan een stuk door, altijd met sigaar.” Er kwam een rookverbod bij Eurosport („Sporten is ongezond”, placht Jaap te zeggen) maar hij hield z’n sigaar in zijn mondhoek. Dan maar onaangestoken.

‘Meid, je gaat hier toch niet róken?” „Oké, oké, ik ga je niet om een aansteker vragen.” Sophie geeft het rommelen in de keukenladen van haar moeder op.

Frank Westerman en Sophie Timmer, de dochter van Jaap ‘TT’ Timmer

Willy, de vrouw des huizes, schenkt melk en thee. Ze is in de tachtig, ondernemend, gesoigneerd – tweevoudig ingeënt in de vaccinatiestraat hier om de hoek.

We zijn in Witten, in de verbouwde boerderij waar Sophie tot haar twintigste een eigen kamer had op de deel. Aan de overkant van de straat runt mijn vroegere klasgenoot Erik een camping, een paar jaar terug hadden we er een reünie.

„Le Mans kwam vóór Spa Francorchamps.”

„Nee mam, erná.”

Willy van der Ziel is de dochter van de Volkswagen-dealer die trouwde met de eigenaar van Garage Wander aan de Vaart, de Opel dealer. Een Asser Westside-story. Nog maar net was ze getrouwd of ze zag door het zijraam een klant van haar vader de showroom binnenstappen. Lieve hemel, dacht ze, als hij maar niet zijn Volkswagen komt inruilen voor een Opel.

Als jongedame reed Willy mee in de Tour d’Elegance van vrouwen in cabrio’s, in de tijd dat er tijdens de TT nog een combootje speelde in Bellevue, tegenover de Hertenkamp.

„Beter dan de Miss TT-verkiezingen.”

„Waren die er dan?” vragen Sophie en ik tegelijk.

Die waren er: in een tent op de veemarkt tegenover het slachthuis, waar ook de deelnemende motoren aan de TT werden gekeurd. Compleet met een spreekstalmeester.

Als ‘vrouw van’ werd Willy geen Miss TT maar Mrs TT. „In Japan werd ik behandeld als was ik Beatrix. Jaap moest daar een nieuw circuit keuren. Ik had niet door dat hij het ook kon áfkeuren.”

„Japan zonder papa was geen zak aan.” Sophie had er in 2017 de Grand Prix in haar eentje bezocht.

„Hij zat altijd te lezen”, zegt Willy. „Ook aan tafel.”

Sophie opent een taartdoos met broodjes van de catering, ossenworst en ei. „Mijn vader nam altijd een boek mee”, legt ze uit. „Daar moest je tegen kunnen. Dan zat je naast hem aan de bar en begon hij te lezen.”

„Hij was altijd overal maar nooit bij de geboorte van z’n kinderen.”

„Echt? Ook niet bij die van mij?”

Willy’s grijze kapsel schudt van nee. „En toen míjn vader overleed, toen was het net TT.”

Sophie vertelt over de speech die haar vader hield op haar trouwdag. „Die ging twintig minuten lang over hém.”

„Je vader maakte het wel altijd weer goed hè. Dan nam hij ons mee op een cruisje op de Middellandse Zee.”

„Of uit eten. Altijd wilde hij uit eten.”

We hebben borden en bestek, maar de broodjes laten zich liever uit de hand eten. Moeder en dochter knikken elkaar toe: ze hebben alle circuits van de wereld gezien.

Er schiet me een typering te binnen uit Het Drentse Volkskarakter: De Drent reist niet graag. Een zoon in militaire dienst wordt zeer beklaagd en krijgt vaak heimwee.

Ik zit niet tegenover zand-Drenten.

„Zelfs op vakanties”, zegt Willy. „Dan reden we in Finland door de bossen, nam hij ineens een afslag. Stonden we weer op een circuit.”

Na het afruimen van de salontafel mag ik de onverwarmde gang naar de deel betreden. Er opent zich een schrijn vol TT-aandenkens. Vaantjes, bokalen, een leren motorjas aan een knaapje.

Willy knipt het licht aan in het domein van haar overleden echtgenoot, zijn werkkamer. Ook hier is het ijskoud. Aan de wanden: ingelijste foto’s.

Jaap met Máxima.

Met Bernie Ecclestone van de Formule 1.

Met de Franse eigenaar van Moët & Chandon.

Op een van de foto’s staat hij glimmend naast een lid van het Spaanse koninklijke huis. „Hij kon zich soms zomaar laten ontvallen dat hij met een Spaanse prins had gedineerd”, zegt Sophie. „Dat soort opmerkingen viel niet goed in Drenthe.”

Onttroond

Toen hij naar de smaak van zijn mede-Drenten te veel noten op zijn zang kreeg, was de nestor van de TT in 1989 door de rest van het bestuur ten val gebracht - op verdenking van gerommel met bonnetjes. Onttroond. Volgens hem: onterecht en onreglementair. Zijn verweerschriften – onder de aanhef ‘Mr. TT bedankt voor de eer’ – liggen in een map in zijn bureaula.

In Het Drentse Volkskarakter staan ook spreekwoorden. Een daarvan gaat zo: het staat niet goed als een klein varken zulke grote oren heeft. Dat is dus een gezegde van de zand-Drenten; een veen-Drent zul je het niet gauw horen zeggen.

Jaap Timmer is in 1996 gerehabiliteerd. Hij is geridderd door de koningin en geëerd met de zilveren legpenning van de gemeente Assen. De laatste jaren van zijn leven probeerde hij een TT-museum van de grond te krijgen.

Willy vertelt over de dag dat ze te horen kregen, drie weken voor zijn overlijden, dat hij ongeneeslijk ziek was. „Ik zei: ‘Jaap, de kinderen moeten het weten.’ Daar schrok hij van, want daar had hij geen tijd voor. Er moest een museum komen.”

Ze hadden het toch verteld, het was januari 2017. „Zaten wij hier een potje te grienen”, vertelt Sophie. „Na een tijdje stond hij op. Hij had een afspraak op het gemeentehuis.”

Willy laat haar blik gaan over de drie, in slagorde opgestelde bureaus van Jaaps secretaresses. „Als het aan mij ligt gaat dit hele kantoor naar het museum”, zegt ze. Ik probeer het voor me te zien: meteen bij binnenkomst in bioscoop Diana rechts van de kassa – als de ‘kroeg van Kienholz’ in het Stedelijk.

„Mama, een museum is tegenwoordig een beleving, daar moeten dingen bewégen. Al helemaal in een TT-museum.”

Het dringt niet tot Willy door. Drie keer heeft ze het kantoor al schoongemaakt, de muren laten oververven. „Maar je blijft het ruiken. Jullie ruiken het toch ook? Het hangt er gewoon nog, die rook.”

Fotografie: Sake Elzinga