In de nacht van 1 april leidden de publiek geworden aantekeningen van verkenner en minister Kajsa Ollongren tot zo’n oververhit en fundamenteel Kamerdebat over de democratische rechtsstaat, dat velen een veel belangrijker schrijven van diezelfde dag van diezelfde minister over diezelfde rechtsstaat over het hoofd zagen. Het ingediende wetsvoorstel staat deze week op de agenda van de Tweede Kamer en gaat over een grondwetswijziging. Niet zomaar een. Het gaat om het opnemen van een algemene bepaling die voorafgaat aan de grondwetsartikelen. Met dit ‘artikel nul’ kan de democratische rechtsstaat voor het eerst in de geschiedenis een plek in onze Grondwet krijgen. Die begint dan niet meer met het gelijkheidsbeginsel (artikel 1), maar met: „De Grondwet waarborgt de grondrechten en de democratische rechtsstaat.”
Kordate, Kamerbrede steun voor dit voorstel is dé manier om de grote zorgen over de rechtsstaat nu al om te zetten in structurele versterking ervan. Het gaat om een tweede lezing, dus met tweederde meerderheid in beide Kamers is dit al in de komende maanden te regelen. Waarbij juist de discussie in het parlement over de bepaling van belang is: wijzigen mag in dit stadium niet meer, maar helderheid vragen en interpreteren natuurlijk wel.
Of die discussie of zelfs maar die steun er komt is niet zeker. Zelfs die weinige mensen in Nederland die je ’s nachts wakker mag maken voor de Grondwet lopen niet over van enthousiasme voor juist deze negen woorden. Ikzelf had de tekst ook graag anders gezien. Het huidige voorstel vindt zijn oorsprong in de Nationale Conventie van 2006 en in het werk van de Staatscommissie Grondwet uit 2010. Er volgde een tekstwijziging die doet denken aan het fluisterspel dat wij pre-corona op familiebijeenkomsten deden: je fluistert je buurman een zin in en tien familieleden later komt je neefje met iets geheel anders.
Voorstel omarmen
Die Staatscommissie was het over weinig eens, maar wel over hoe de Grondwet moest beginnen. Met drie bepalingen: 1. Nederland is een democratische rechtsstaat. 2. De overheid eerbiedigt en waarborgt de menselijke waardigheid, de grondrechten en de fundamentele rechtsbeginselen. 3. Openbaar gezag wordt alleen uitgeoefend krachtens de Grondwet of de wet.
Hoe deze klaroenstoot verwerd tot de triangelklank die nu voorligt vraagt een analyse van de politieke verhoudingen, onze verweesde Grondwet en verschillende opvattingen over de aard en functie ervan die hier te ver gaat. Wel zie ik drie redenen om dit voorstel dan toch maar te omarmen.
Ten eerste, en dat werd bij de eerdere behandeling in de Eerste Kamer al gezegd, is iets beter dan niets. Momenteel staat nergens in de Grondwet dat Nederland een democratische rechtsstaat is. Met deze expliciete vermelding kan straks iedere docent uitleggen dat zo’n rechtsstaat gekenmerkt wordt door het legaliteitsbeginsel, de machtenscheiding, onafhankelijke rechtspraak en grond- en mensenrechten. En dat in Nederland, in de woorden van Hirsch Ballin, democratie en rechtsstaat niet los te verkrijgen zijn zijn – de reden dat de Kamer vroeg om de oorspronkelijke formulering (‘democratie en rechtsstaat’) te veranderen in de twee-eenheid ‘democratische rechtsstaat’. Het gaat er dan om dat een Grondwet uitdrukking moet geven aan de kernbeginselen van ons constitutionele bestel.
Ten tweede doet de voorgestelde bepaling meer dan dat. Het biedt een waarborg tegen zaken waarvan wij hopen dat zij nooit zullen gebeuren: het afschaffen van de democratie, het schrappen van artikel 1, de rechters afhankelijk maken van andere staatsmachten. Geen ultieme waarborg – ook de algemene bepaling kan met steun van een tweederde meerderheid gewijzigd worden. Maar toch, wel een belangrijke drempel, waar Nederland grondwettelijk bezien relatief onverzekerd rondrijdt, omdat onze enige verzekering op dit gebied ligt in ons lidmaatschap van de Europese Unie en de Raad van Europa.
Ten derde kan het parlement, juist nu nog, expliciet maken wat artikel nul precies betekent. Wie moet nu de grondrechten en de democratische rechtsstaat waarborgen? In de eerste versie van de tekst moest nog de overheid grondrechten eerbiedigen, en was Nederland een democratische rechtsstaat. Nu staat er dat de Grondwet de grondrechten en de democratische rechtsstaat waarborgt. Maar hoe kan een stuk papier dit doen?
Hoeder van de Grondwet
Het parlement kan nog klip en klaar aangeven, wat het bedoelt met „De Grondwet waarborgt de grondrechten en de democratische rechtsstaat”. Te weten dat het hiermee gaat om alle instellingen en overheden in die Grondwet, te beginnen met de regering, de Staten-Generaal zelf en de rechter, en de publieke organen en ambtsdragers die hieraan bevoegdheden ontlenen.
Het pijnlijke Toeslagenschandaal. De gelekte formatiestukken. De vastgelopen uitvoeringsorganisaties. Zij zetten het belang van een democratische rechtsstaat – waarin ook de overheid zich aan de eigen regels houdt – bovenaan de agenda. Het is zaak dat onze volksvertegenwoordigers deze nu ook voorin de Grondwet plaatsen. En dat zij daarbij een duidelijke hoeder aanwijzen: iedereen die middels die Grondwet publieke macht heeft. Niet alleen bij toekomstige rampscenario’s, maar ook vandaag. Een parlement dat, als grondwetgever, zichzelf, de overheid en andere staatsmachten die opdracht meegeeft kan met recht zeggen dat 1 april 2021 het begin vormde van de broodnodige versterking van de grondrechten en de democratische rechtsstaat.