In media-oorlog veroveren Palestijnen terrein

Beeldvorming In de strijd tussen Israël en de Hamasbeweging in de Gazastrook zijn aanvallen op de media aan de orde van de dag. Letterlijk en figuurlijk.

Een Palestijnse vader draagt zijn gewonde dochter uit de puin van een huis dat werd verwoest door een bombardement.
Een Palestijnse vader draagt zijn gewonde dochter uit de puin van een huis dat werd verwoest door een bombardement.

Hoe letterlijk wil je het hebben als het gaat om aanvallen op de pers? In Gaza-stad bombardeerde de Israëlische luchtmacht zaterdag een kantoortoren waarin twee grote internationale media-organisaties zaten, het Amerikaanse persbureau Associated Press en de Qatarese satellietzender Al Jazeera.

Vooral Al Jazeera stond in vele huiskamers wereldwijd de laatste dagen non-stop aan. De journalisten hadden een uur om het elf verdiepingen tellende pand te verlaten en zoveel mogelijk apparatuur te redden. „De wereld zal minder weten over wat er in Gaza gebeurt, door wat er vandaag is gebeurd”, zei AP-directeur Gary Pruitt. Het persbureau eiste tevergeefs bewijs dat Hamas het gebouw gebruikte voor inlichtingenactiviteiten, zoals het Israëlische leger beweert. De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Antony Blinken zei maandag dat hij daarvan geen Israëlisch bewijs heeft gezien.

Eerder in de week waren al verschillende kantoren getroffen van lokale en Arabische media-organisaties. De internationale journalistenorganisatie Reporters zonder Grenzen vroeg het Internationaal Strafhof te onderzoeken of de luchtaanvallen op de pers oorlogsmisdaden zijn.

Journalisten - en de journalistiek - zitten in conflicten altijd klem. Ook in eerdere oorlogen tussen Hamas en Israël waren journalisten en media doelwit. De militante Hamasbeweging gebruikt journalisten, net als andere burgers, als menselijk schild tegen Israëlische aanvallen. En wat te denken van het verbod van Israël aan journalisten om de Gazastrook in te reizen tijdens deze escalatie, terwijl normaal gesproken een perskaart voldoende is? Is dat voor hun veiligheid - of om directe verslaggeving te verhinderen?

Zaterdag bombardeerde Israël de kantoortoren in Gaza waarin onder meer de redacties van het Amerikaanse persbureau Associated Press en de Qatarese nieuwszender Al Jazeera waren gevestigd. Foto Mohammed Abed/AFP

Vraagteken

Er zijn meer manieren om journalisten te gebruiken in deze strijd, die ook via het scherm wordt gevoerd. Een groot vraagteken hangt nog steeds rond de gebeurtenissen van donderdagnacht. In één van de berichtensalvo’s die het Israëlische leger op journalisten en sociale media afvuurt, stond iets na middernacht dat er grondtroepen in Gaza waren. Journalisten in Israël die het nieuws nabelden bij de internationale woordvoerder, kregen bevestiging. Pas uren nadat diverse media hadden gepubliceerd dat een grondoffensief begonnen was, kwam het leger hierop terug. Het was een communicatiefoutje geweest, de woordvoerder had het verkeerd begrepen, sorry, sorry, sorry.

Op hetzelfde moment probeerde het Israëlische leger Hamas echter met tankbewegingen en luchtaanvallen wel degelijk te doen geloven dat er een grondoffensief was. De bedoeling was dat Hamasstrijders dan hun geheim geachte tunnels in zouden vluchten, waar ze vervolgens door de Israëliërs getroffen zouden worden. Veel journalisten vinden het moeilijk te geloven dat het ‘foutje’ géén bewuste misleiding was van het leger.

Israëlische soldaten en tanks aan de grens met de Gazastrook. Eerder beweerde een legerwoordvoerder dat grondtroepen Gaza waren binnengetrokken, maar later kwam het leger daarop terug. Veel journalisten vermoeden bewuste misleiding. Foto Amir Cohen/Reuters

Sociale media zijn voor beide partijen een nog belangrijker slagveld geworden dan de traditionele media. Beide kanten sturen foto’s en video’s de wereld rond van slachtoffers van de vermeende agressie van de andere partij. De Palestijnse verontwaardiging over wat er in Jeruzalem gebeurde, werd opgewekt door talloze filmpjes die op TikTok en Instagram rondgingen: soldaten die over bidkleedjes stampten, gewonde pelgrims, granaten in de moskee.

Daarnaast doen Israëlische sociale-mediagebruikers, geconfronteerd met beelden van Palestijnse burgerdoden, hun best om het Israëlische optreden te rechtvaardigen. De Israëlische propagandamachine wordt niet voor niets ‘hasbara’ genoemd, wat ‘uitleg’ betekent: in Israël overheerst het gevoel dat niemand de Israëliërs begrijpt. Als ze maar goed blijven uitleggen wat de bedoeling is van hun acties en waarom die noodzakelijk zijn, dan zal de internationale publieke opinie wel een keer meedraaien.

Beide kanten manipuleren erop los. Het Israëlische leger moest dit weekend een filmpje van het net halen dat beelden zou bevatten van een Hamas-raketwerper. Hiermee wilde het leger aantonen dat Hamas zich tussen de burgers nestelt. Twittergebruikers ontdekten echter dat het ging om een Israëlisch wapen, jaren geleden gefilmd in Israël.

Andersom blijken foto’s uit ‘Gaza’ die talloze malen werden gedeeld, oude beelden uit de Syrische oorlog te zijn. Een schattig meisje met een poppengezichtje dat tijdens een Israëlisch bombardement zou zijn omgekomen, kreeg op Twitter verschillende namen – Malak, Rahaf, Buthaina. De foto blijkt van een Russische Instagrampagina geplukt.

Afknippen

Soms wordt hetzelfde filmpje ingezet door beide partijen. Kwestie van de video-opname op het juiste moment afknippen. Bij de ongeregeldheden in Jeruzalem probeerden Palestijnse activisten een incident te presenteren als een bewuste poging om Palestijnse jongeren te overrijden. In de langere versie van het filmpje – gedeeld in Israëlische media – is echter te zien dat het verhaal van de Israëlische politie dichter bij de waarheid zit: de automobilist werd bekogeld met stenen en raakte toen de macht over het stuur kwijt.

Ook dit komt al jaren voor, van beide kanten. Richtte die soldaat zijn geweer op een kind – of op de gewapende man erachter? Viel die Palestijnse tiener de legerpost aan met een mes – of had hij gewoon een telefoon in de hand?

Lees ook: Een week vol geweld in Israël en Palestina in beeld

De middelen van de Palestijnen zijn daarbij beperkter dan die van Israël. Israël heeft een ministerie van Strategische Zaken, dat nauwe banden onderhoudt met organisaties binnen en buiten Israël die het Israëlische narratief verspreiden. Palestijnse activisten klagen bovendien dat ze worden tegengewerkt door grote bedrijven als Twitter en vooral Facebook. Nadim Nashef, medeoprichter van de Palestijnse digitale-rechtenorganisatie 7amleh (campagne), kreeg honderden klachten binnen over het verwijderen van accounts en zelfs hele hashtags, zoals die van de Al-Aksamoskee. De meeste werden na enige tijd teruggezet, maar toen was het leed al geschied.

Toch lijkt er langzaam iets te veranderen in de beeldvorming. Lokale activisten in de wijk Sjeikh Jarrah slaagden erin om wereldwijde aandacht te vestigen op een probleem - huisuitzettingen - dat al decennia speelt, met jonge gezichten als Mona en Mohammed el-Kord, kinderen uit het gezin dat dreigt te worden uitgezet, als boegbeelden. De Palestijnen zijn er in de loop van de tijd beter in geworden hun eigen verhaal over het voetlicht te brengen, zegt Nashef. „Vroeger lieten ze foto’s zien van dode mensen na een bombardement. Ik vertel ze dat ze beter hun levensverhalen kunnen vertellen.”